Op 7-jarige leeftijd begon ik al met ondernemen: de zaterdag stond in het teken van auto’s wassen.
Om 08:00 ’s ochtends zat ik al op het fietsje, emmertjes aan het stuur, en trapte ik naar de ‘Goudkust’ in Schiedam – aan de rand van het Beatrixpark. Daar woonden de mensen met geld, met de mooiste en de grootste auto’s. Daar woonde mijn doelgroep.
En nee, deze update gaat niet over auto’s.
Verre van, zelfs. Hij gaat over een vreselijke bedreiging, die we kennelijk allemaal niet of nauwelijks zien: gemiddeldheid.
Braafheid.
Saaiheid.
Grijsheid.
Het gaat over confirmeren. Over in de pas lopen. Over de grootste gemene deler. Over de som der delen. En over ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’.
Maar ik maak het even af, dat verhaal.
De eerste auto die ik waste, maakte me gelijk droog achter mijn oren. Het was een BMW 745i, en ik had geen prijs afgesproken. Toen de man na afloop vroeg wat-ie me schuldig was, zei ik, met een 7-jarig stalen gezicht: “Vijftien gulden, meneer!”. De man lachte en zei: “Laat dit een les voor je zijn: ik betaal je nu die 15 gulden, maar je hoeft nooit meer terug te komen – marketingtechnisch heb je je uit de markt geprijsd en ben je nu een potentiële vaste klant kwijt”.
Ik vergeet het nooit meer.
Nog steeds ben ik nu krankzinnig duur, maar: het is in elk geval marktconform. En 45 jaar later weet ik inmiddels heel goed wat ik waard ben, Maar ook: hoe ik klanten ondanks mijn gepeperde tarief ook met regelmaat terug kan laten komen.
De auto’s die ik destijds schoonmaakte, daarvan dacht ik altijd: “Die wil ik hebben als ik later groot ben”.
Daar heb ik me redelijk aan weten te houden. Zo om de 6 maanden koop ik weer een oldtimer voor een habbekrats en waan me dan weer even in de jaren 80 (en een klein jongetje). De prachtigste auto’s kwamen al voorbij. Die 745i, natuurlijk. Maar ook een 635 Csi, een Mercedes 560 SEL, een Peugeot 504 Coupé, een paar Saabs, diverse Jaguar’s XJ en zelfs een Citroën SM. Guilty pleasures, stuk voor stuk.
Veel mensen vinden dat raar. Net zoals ze wel meer dingen raar vinden van me. Het zal wel.
Een paar weken geleden kwam ik deze update tegen, via David Snellenberg. Die zegt eigenlijk alles.
In dit data-driven tijdsgewricht, waarin iedereen dezelfde Canva-templates en voorgeprogrammeerde marketingfunnels gebruikt, waarin iedereen dezelfde Youtube tutorials kijkt (en dan denkt dat-ie kan fotograferen), waarin iedereen op zijn of haar favoriete Insta- of TikTok-ster wil lijken, waarin niemand meer uit de pas durft te lopen uit angst gecanceld te worden, waarin techniek het gewonnen lijkt te hebben van liefde en originaliteit, waarin énen en nullen, algoritmen, schaal & massa belangrijkere beslisfactoren zijn dan je ballen en je buik, krijg je een fletse, platte, ééndimensionale wereld vol kleurloze, zouteloze eenheidsworst.
We scheppen onze eigen matrix, die ons gevangen houdt in een vicieuze cirkel van fantasieloosheid.
Het vuur is weg.
De matheid regeert.
Middelmatigheid voert de boventoon.
Karakter is vermoord, persoonlijkheid overleden.
En er zijn nauwelijks nog uitzonderingen die die regel bevestigen.
Ik word zelden meer geraakt. Niet meer door reclame, maar ook zelden nog door kunst, door literatuur, door cabaret. Het droogregerende gemiddelde vlakt de pieken af, zorgt voor een vrije val van de dalen.
Je mag niks meer zeggen.
Je moet vooral niet afwijken.
Je eigen gang gang betekent zo’n beetje excommunicatie.
Een afwijkende mening wordt niet getolereerd of getorpedeerd, wrijving leidt niet meer tot glans, een beetje kunnen schuren is er niet meer bij. En zo hobbelen we met z’n allen op de afgrond af, die we niet zien aankomen omdat we zo aan elkaar geklit en gezellig aangehaakt zijn.
Vanavond stond ik in de file. In een eindeloze rij SUV-achtigen, die allemaal zo’n rode irritante horizontale streep licht over de achterkant hadden lopen. Ik kon werkelijk niet bedenken of het Volvo’s waren, Hyundai’s, Kia’s, BMW’s, Toyota’s of één van die nieuwe Chinese merken die nu de aardbol overspoelen. Ik kon het niet bedenken, maar ook: niet meer voelen.
Twee weken terug reed ik in Friesland, en zag ik opeens twee achterlichtjes waar mijn hart van opsprong. Ik dacht onmiddellijk: “Een CX!”. Ik dacht onmiddellijk: “Een liefhebber!”.
Ik trapte het gas wat dieper in, en eenmaal dichterbij bleek mijn gevoel gelijk te hebben. Negentienzevenenzeventig, schatte ik. En ja: het kan stuk. Het is fragiel. Die veerbollen: breek me de bek niet open. Maar die lijn… Dat joie-de-vivre, de gedurfdheid, de vooruitstrevendheid voor die tijd, het toen al ontstijgen van de norm, de heerlijke afwijking van wat normaal gevonden werd: tijdloos is het. En blijft het. Iconisch, een klassieker. Ook nog over 10, 20, 30 jaar.
Geloof me: zo schrijft niemand in 2053 over de Skoda Enyaq. Of de Kia Picanto.
Gaat dit over auto’s? Nee.
Ik kan alleen nu even geen beter voorbeeld bedenken om de grauwheid van de twenties waarin we nu leven, het niet-roarende mee aan te tonen. Die auto’s op zich interesseren me hoegenaamd niets, het is maar blik, het is maar een spelletje om me af en toe weer kind te voelen en om nog ergens tegendraads in te zijn (behalve dan misschien mijn mening hier, op Linkedin).
Gaat dit over ‘duur’, over marketing, over jezelf beter verkopen?
Niets van dat al. Ik weet heus wel dat ik in een uitzonderingspositie zit die niet iedereen gegeven is, en ik zit mijn tijd wel uit. Maar ik ben daar gekomen omdat ik vanaf mijn 7-de al aan het werk was: auto’s wassen, tomaten plukken, de spoelkeuken in restaurants, kranten- en folderwijken en tijdens al die werkzaamheden alleen maar kijken, kijken, kijken: hoe doet de rest het? En hou kun je je positief onderscheiden, op grote afstand van de middenmoot terechtkomen en door werkelijk waarde toe te voegen je te onderscheiden?
En ja, dat kan ook met een krantenwijk. En ja, dat kan ook ondanks, of misschien wel dankzij, het feit dat je met je eerste 745i een hele domme vergissing beging.
Ik kom dat weinig meer tegen.
Dadendrang?
Heilig Vuur?
Stuk gaan?
Jezelf verliezen?
Grenzen verkennen en verleggen?
Keihard op je bek gaan?
Experimenteren? Ook als het heel dom is?
Afwijken?
Anders denken?
Er. Alles. Voor. Over. Hebben?
Eigenwijs zijn? Eigengereid zijn?
Het scherpst van de snede?
De rauwe, werkelijke waarheid?
Je kwetsbare zelf?
Je niets aantrekken van wat de rest van de wereld ervan vindt?
Wanhopig hou ik mijn ogen open, de hele tijd. Maar ik zie het zelden.
Gaat dit over zeuren? Over narrig doen? Gaat dit erover dat ik op mijn vader begin te lijken (God verhoedde)? Gaat dit over ‘Die Goede Oude Tijd’? Over dat vroeger alles beter was? Gaat dit over een oude witte man met 7 vinkjes op de grens van Heemstede en Aerdenhout?
Driewerf neen.
Ik ben meer dan blij dat nu nu is, en dat we – op sommige gebieden – ook vooruitgang boeken, stappen maken. Ik ben meer dan blij met alle mogelijkheden die me nu geboden worden, dat zijn er honderden meer dan dertig jaar geleden.
Ik hou alleen mijn hart vast. En ik mis de dikke middelvinger naar de rest van de wereld.
Mijn oudste zoon Quinten gaat me, ondanks mijn dringende adviezen, achterna. Het ‘vak’ in. Ja, ondanks dat ik het hem zéér sterk ontraadde (maar daar is het een zoon van z’n vader voor). Ik weet niet of ik, als ik nu in zijn schoenen zou staan, die ambitie ook weer zou hebben. Persoonlijk vind ik er geen reet meer aan, dit vak, of althans: ik moet enorm mijn best doen om er nog iets verrassends in te ontdekken dat me af en toe van mijn stuk brengt. Maar ja: ook hij heeft zijn eigen weg te gaan.
Het komt heus wel goed, en ook hij gaat op een gegeven moment denken: “Ik begin toch niet op mijn vader te lijken?”, terwijl-ie zich verbaast over de wereld waarin hij op zijn beurt dan leeft.
En ja, Godzijdank lijkt er ook het begin van een tegenbeweging zichtbaar te worden.
Maarten slingert een serie uitzonderlijke mensen de internetether in die zich nog nooit ergens aan confirmeerden (heerlijk leesvoer, lieve mensen),
Sikko schrijft zijn hart leeg over een het nieuwe bureau van Aad dat liefde weer hoog in het vaandel heeft staan en daar zelfs haar naam op baseert.
En vandaag zat ik ik bij een klant waarbij ik me verbaasde over de oprechtheid, de warmte, de waarheid en de betrokkenheid met de maatschappij waarvan niet alleen de hele afspraak en de mensen erin doordesemd waren, maar waar die waarden tot in de stopverf van de kozijnen voelbaar was.
Het. Kan. Dus Wel.
Nog steeds.
Als we maar bij onszelf blijven.
Bij onszelf te rade gaan.
Ons geen flikker aantrekken van wat de rest van de wereld vindt (“wat de rest van de wereld vindt, moet ze naar de politie brengen” – zei mijn moeder altijd).
Correctie:
Als jullie maar bij jezelf blijven.
Als jullie maar regelmatig bij jezelf te rade gaan.
-.-
Nog eentje dan, uit mijn jeugd? Van mijn moeder?
“Hier ben ik. En morgen komt mijn koffer”.
Zo ben ik de wijde wereld ingegaan, zo sloeg mijn vader me het huis uit.
Ik ben hem er tot op de dag van vandaag dankbaar voor.
Ik had er niet aan moeten denken, als ik gebleven was. En geluisterd had.
Mijn leven had misschien een stuk makkelijker geweest.
Maar.
Ook.
Een.
Stuk.
Saaier.