Op 16 november 2022 eindigde mijn leven.

Voor de zoveelste keer, ik weet het. Maar: dit keer voorgoed.

Mijn hart stond stil. Echt.

Ik zakte in elkaar, ergens op een Hilversumse hei.

Alle grond.

Onder mijn voeten. Vandaan.

Bij mijn enkels eindelijk afgezaagd.

Het laatste restje houvast. Verdwenen.

Een totale error. Niet meer wetend wat te doen. Hoe dan wel te communiceren. Happend naar adem, kijkend in lege ogen die ik zo graag had willen vullen, deed ik een uiterste poging om te verbinden. En toen catastrofeerde ik. Nee: katapulteerde, eigenlijk.

Zoute tranen stromend uit alle poriën, kolkend over mijn wangen – geen einde aan.
De smaak van bloed in mijn mond. Helemaal geen lucht meer. De wereld wazig: zo moe, zo moe, zo moe. Zo Godvergeten moe. Zo kapot.

Ik hapte letterlijk in het zand, ik proef het nog.

Alles.

Zwart.

Stil.

Op.

In de film die zich voor mijn geestesoog afspeelde, je kent ‘m wel, die ene waarvan je hoopt dat-ie nog decennia uitverkocht zal zijn en je ‘m voorlopig dus niet te zien krijgt, zat een rare timelaps. Mijn hele leven van vóór 2 juni 2021 werd voor het gemak even overgeslagen – kennelijk niet belangrijk genoeg. En nee, dat verbaasde me niets. Wat ik te zien kreeg was wat er voor de eerste keer in mijn leven werkelijk toedeed, maandenlang.

Mossel & Gin
Vierhouten
Kobalt
Van Dik Hout
Het OLVG
Santpoort
Hotel Arena
Eye
Zutphen
Eibergen
Faro
Sevilla
Vancouver
Banff
Denver
Boulder
Heerlen
Aken.
Het in Keulen horen donderen.

En duizenden, duizenden herinneringen daartussen gelijmd, daardoorheen geweven. Het is geen feest om dan een fotografisch geheugen te hebben.

Hoe lang ik daar gelegen heb? Hoe lang ik daar apathisch, letterlijk met stomheid geslagen, voor me uitkeek? Hoe ik daar weggekomen ben? Ik weet het niet meer. Elk besef van tijd is verdwenen in de weeïge ruimte die verdriet heet.

Toen ik eindelijk weer een beetje bijkwam was er alleen maar leegte, ijle en grijze lucht. Een uitzinnig en schrijnend gebrek.

Het van de ene op de ander seconde voelbaar afwezig zijn van iets wat je droeg, van iets wat jou zelfs probeerde te dragen. Vol onmacht, misschien. Tegen de keer in mogelijk, zelfs.

Gewoon: weg.

Verdwenen.

Weggelopen.

Uit je leven.

De andere kant op. In diametraal tegengestelde richting.

Geen spoor meer, geen glimp, geen echo, geen enkele bewijs. Niet eens meer een vermoeden van wat ooit geweest was. Keihard. Van het ene op het andere moment.

Toch geen verbinding. Alleen maar verschillen.

Hoe mijn benen, mijn knieën, mijn hele getormenteerde lijf zich van die hei opgehesen heeft – al sla je me dood. Ik had niets om me aan op te trekken. Niets meer om me voor op te trekken.

Dat ik de auto terugvond, begrijp ik ook nog steeds niet. Ik wankelde met een half oog op Google Maps (dat nog steeds op ‘met de auto’ ingesteld stond, dus weinig nut had) over half door mijn tranen onttrokken olifantenpaadjes. Met een batterij die nog maar 3 procent had en dus elk moment uit kon vallen – hoe symbolisch. Die batterij redde het nét tot ik een hek herkende dat bij de locatie waar we die dag begonnen hoorde. Dacht ik, of althans: kon ik nog nét bij elkaar puzzelen.

Het is dat het mijn eigen Saab was, tot voor kort ‘de Sabrio’, waardoor ik nog iets van herkenning had, iets van dat ik goed zat. Ik wurmde me erin met een volstrekt kapot lijf – de pijn in spieren, pezen, gewrichten, ja: in hele batterijen cellen was nog nooit zo Godgloeiend vurig geweest.

Ik staarde even voor me uit, denkend aan die vele keren dat we hier al eerder stonden, in een veelheid aan gemoedstoestanden. En ik besloot nog bewuster dan anders de gordel niet om te doen.

Met 200 kilometer per uur scheurde ik naar Haarlem, om het laatste restje leven er uit te persen. Hopend dat ik een genadeschot zou krijgen, door een verkeerde beweging met het stuur. Een tikje maar. Naar links. Of rechts.

——-

‘Duizend doden sterven’ – eerst was het gewoon een uitdrukking. Ook voor mij. Maar nu weet ik waar ze het over hebben. Maar toen ik tegen mijn zin en volstrekt ongepland weer veilig thuis was, zag ik wel dat ik er misschien nog maar 2 of 3 over heb.

Levens, dan.

En toen nog, heb ik er bijna 3 maanden moeten doen om tot me door te laten dringen dat het écht 6 over 12 was.

Tot vandaag, eigenlijk, Nou nee – tot afgelopen woensdag, 1 februari, om precies te zijn.

——

Al vanaf mijn 4e heb ik er last van, hebben de heren en dames psychiaters en psychologen uitgedokterd: ‘Post Traumatische Stress Stoornis’.

PTSS, ja.

Je weet wel, dat etiket dat veteranen van Unifil in Libanon of ex-commando’s uit Afghanistan die op 3 meter afstand vrienden door een bermbom uiteengerukt zagen worden, opgeplakt krijgen.

Maar geloof me: je hoeft er geen granaatscherven, kogelinslagen of afgerukte ledematen voor meegemaakt te hebben.

Het hoeft niet per sé met een explosie. Het kan ook met héél, héél, héél langzaam werkend gif. Het kan ook een sluipmoordenaar zijn – ik schreef er al eens eerder over, toen ik ook dacht dat ik dood ging, maar wat nog niks bleek te zijn in vergelijking met 16/11.

Het trauma op mijn 4de zal nog draaglijk geweest zijn. Oplosbaar. Ik ging er alleen maar van stotteren, joh. Tot mijn 28e – ongeveer.

Die op mijn 14de en mijn 17de, die hebben waarschijnlijk wat dieper toegeslagen. Wat meer onherstelbare schade veroorzaakt. Dat waren dum-dum-kogels, van die projectielen die eens lekker rond gaan draaien, gaan peuren in je weefsel. Die lelijke wonden slaan, niet meer te hechten inwendige littekens achterlaten.

Rottend. Zwerend. Pus producerend, dat niet weg kan, geen uitweg vindt, zich op gaat hopen. Stapelen, klonteren, opbouwen, verzamelen – huizenhoog. Dat steeds dikker, steeds donkergeler en steeds heter wordt. Dat zich steeds duidelijker in je systeem nestelt, zich kloppend en klam vastbijt, hecht aan weefsel waar het niks mee te maken heeft, de grond ongemerkt onder je voeten wegmaait en alles ontregelt. Een dikke substantie hoort niet in een stelsel dat normaal gesproken lekker doorstroomt.

Maar die op mijn 30ste? Die op mijn 33e? Die op mijn 40ste? En die op mijn 42ste?

Man, man, man.

Niet te doen.

En dan had het nog gescheeld als ik daar ooit échte en oprechte aandacht aan gegeven had. Niet alleen voor de vorm op die sofa ging liggen. Als ik de talloze hulpverleners die ik zelf opzocht, ook écht had toegelaten. Een kans had gegeven, niet om de tuin had geleid. Met kekke praatjes, verhalen waar ik zelf op een gegeven moment ook in ging geloven. Om de niet te harden pijn, de onwerkelijke eenzaamheid maar te kunnen blijven dragen. Om maar door te gaan. Om maar niet in te storten.

Wat ik natuurlijk wél deed. Zo om de 6 a 9 maanden. Of om de 3, 4 jaar, als ik eens goede tijden kende – wat langer achter elkaar.

En ja, ook daar schreef ik weleens eerder over, heel openhartig. Een jaar of 3 geleden. Wat ik dan wel weer mooi vond, van mezelf: dat transparante. Dat paste allemaal mooi in het hele beeld dat ik amechtig aan het scheppen was, dat van de getormenteerde halve kunstenaar met Weltschmerz.

Pieken, pieken, pieken, pieken. En dan zo af en toe een dalletje. Keurig. Te overzien. Te begrijpen. Te hanteren, joh – “Het hoort er nu eenmaal bij”. De keerzijde van creativiteit. Van scheppingsdrang. Van zo nodig moeten vernieuwen.

Ik had het niet eens door. Dat het eigenlijk één grote schreeuw om hulp was aan mijzelf was. Dat ik die stukjes aan mezelf schreef. Eén groot uitreiken naar mijn gezonde deel, met de vraag om in te grijpen.

Dat ik het ook nog zo lang in de lucht kon houden – vooral voor mezelf – is een wonder. En ja, het was natuurlijk ook verraderlijk. Zeker met alle ‘triggers’ (wat een braakwoord) die mij nu eenmaal áán zetten.

Gezien worden, betekenis hebben, van belang zijn, iets voor anderen kunnen betekenen. Of op z’n minst: niet ontkend, niet verraden.

Wat dat betreft koos ik een vak en kreeg ik een talent mee dat een toxische mix bleek – zeker in combinatie met een weergaloos en absurd sterk lichaam dat altijd wel weer opstond en een geest met de veerkracht waar duizenden hectaren bamboe nog een puntje aan kunnen zuigen.

Maar de werkelijkheid was anders.

Heel.

Anders.

Twintig, 30 jaar lang heb ik geleden. Jullie willen het niet weten. Echt. Niet. Inhumaan was het. Een ander woord kan ik niet verzinnen.

Elke nacht was een gevecht – miljoenen demonen heb ik kopgesneld, afgeslacht, vermorzeld. Samson was er niks bij met zijn 1000 Filistijnen – slechts – en die ene ezelskaak.

Ik trok op met troepen. Diezelfde miljoenen demonen ben ik te lijf gegaan met hordes manschappen.

Met brigades ontkenning.

Bataljons vermijding.

Compagniën vluchtgedrag.

Nacht, na nacht, na nacht. Jarenlang. Elke ochtend uitgeput wakker worden, veel te weinig slaap achter de rug. Elke ochtend wakker worden, overreden door een vrachtwagen. Of tien.

Elke ochtend wakker worden en denken: “Nee, hé, niet weer?!”

Elke ochtend steeds slechter gaan lopen, zeker de laatste 3 jaar. Verkrampt, verrekt, vermorzeld, verbogen. Ze zoeken op talloze MRI’s elke keer wat er nu toch aan de hand is met dat lichaam, maar: ik weet het maar al te goed. Dertig jaar voorovergebogen over een laptop om mijn eigen gedachten maar niet te horen. En vijfenveertig jaar in de vechtstand staan – hyperalert, alle spieren continue onder hoogspanning. Dat ik recent überhaupt nog een dagrecord van 21 kilometer hiken vestigde, met volle bepakking, in de Canadese Rocky’s is eigenlijk een soort van ziek.

Was het een spelletje? Deed ik alsof? Leidde ik iedereen om de tuin? Nee hoor, niets van dat al. Als ik dat al deed, was het vooral mezelf die ik een loer draaide.

Ik heb alles vanuit een oprechte intentie gedaan, beleefd, gezegd, geschreven, gedacht. En lief gehad. Vanuit een hartstochtelijk échte drive, uitreikend naar de wereld. In plaats van naar mezelf – jammer genoeg.

Smachtend, hongerend, hunkerend naar échte verbinding. Naar liefde, affectie, intimiteit, begrip. Naar alles waarvan ik wist dat het moest bestaan, van horen zeggen, maar wat ik zelf nooit gekend, nooit meegekregen heb. Naar wat ik alleen maar kon geven, best goed en best veel ook, in de hoop ervoor in ruil wat van terug te krijgen.

En geloof me: hier was altijd best veel te halen.

Maar ja: zo werkt het niet, natuurlijk. Onvoorwaardelijke liefde heet niet voor niks onvoorwaardelijke liefde. Daar moet je niet zonodig een armzalig puntensysteem, armoedige zegeltjes, een spaarkaart of bonusapp aan willen koppelen.

En wat doe je dan, ’s ochtends? Als je -“kut!”- wéér wakker wordt, en weet dat je er straks met je haast neurotische vitaminebruistablet en je 4 paracetamol (om te beginnen) heus wel weer gaat staan? In je eigen keuken (en sporadisch in je vroegere wilde jaren eens in één waarvan je je afvraagt hoe je er in Godsnaam ook alweer terechtkwam, door de laatste sluiers van je bijna-delirium).

Met één hand aan het aanrecht, om voorlopig nog niet om te vallen. En de andere op je Nespresso-apparaat, natuurlijk. Zwart graag, diepdonker zwart, zwarter dan je eigen ziel, duisterder dan je eigen wereldbeeld – en zo veel mogelijk cafeïne ook. Vlug een beetje. Je moet wat.

Elke ochtend. Elke ochtend. Elke ochtend. Dertig jaar lang.

Wat doe je dan als je gedoucht hebt, het warme water over je lijf voelt golven, beetje voor beetje – toch, of je wilt of niet – bijkomt? En weet dat je een drukgevulde agenda hebt, waarin je weer zo lekker hard (…kuch…) nodig bent?

En weet dat je weer gaat presteren, het probleem weer gaat kraken, de mensen weer gaat verbazen?

Dan ga je er natuurlijk weer voor.

Zeker als je een goed jasje aantrekt, een bijpassend gilletje uitzoekt, je kop bij elkaar en de rimpels minder diep masseert, de baard nonchalant bijpunt, het haar lekker out-of-bed stileert en daar dan de beste cowboylaarzen bij uitkiest en onder gooit? Je weet dat je naast dit uiterlijk vertoon dat er uitziet alsof het niet bedacht is, ook je bek nog wel een duw kan geven. Precies kan aanvoelen wat iedereen wil horen (dat leerde je immers al van jongs af aan), exact op het goeie moment de juiste grap kan maken, iedereen in kan pakken en dat allemaal omdat je ook nog eens met Godvergeten geniaal goed werk aankwam. Met niks anders dan dé oplossing waar iedereen al jaren naar zocht in je handen staat. In een of andere slecht verlichte vergaderruimte, in een veel te overdreven boardroom of in een per ongeluk geboekt Van der Valk-zaaltje.

En dat je zelf ook weet dat er geen speld tussen te krijgen is.

Tussen je verhaal, dan.

De rest ligt totaal open, is volkomen transparant geworden. Doorzichtig, gewoon. Iedereen heeft het door, iedereen ziet het. Behalve jijzelf. Je huid, je grootste orgaan, ontbreekt gewoon. Is er afgevild. Er is geen bescherming, geen filter meer. Alles komt binnen, like hell. Je hele lichaam, al die 100 kilo’s zijn een strooppot voor andermans emoties geworden – het klit per seconde aan je vast. En vaster. Elk gevoel van de ander schuurt langs in en door je lichaam, dwars door je hart, als een zuchtje wind langs een verse schaafwond.

Auw.

En daar sta je dan. De boel te verkopen, te versieren, te inspireren, tot grote hoogten aan het opzwepen. Mooi – kan die rekening er weer uit, mensen. Heb je wéér je dagelijkse dosis bewondering. Hoeveel milliliter had je ook alweer nodig als aandachtsjunk? En hoe vaak per dag moet je scoren? Gaat dat intraveneus, via de neus, of rossen we het met een holle naald direct de spieren in? Of is een halve knipoog, een vermoeden van sjans, een per ongelukke aanraking in het voorbijgaan of mailtje een achteraf dat iedereen zo enthousiast was al genoeg?

Geloof me, dat hou je lang vol.

Maar in the end (letterlijk, want daar zijn we nu aangekomen) stort je in. Dan zijn alle kaarten al 1000 keer geschud, was de uitkomst heel voorstelbaar steeds hetzelfde en komt De Teerling toch echt het beeld in. Van links, dus je zag ‘m niet aankomen.

Je kunt heel lang vechten. Je moet wel, dat schrijft je systeem je nu eenmaal voor, daar heb je naar te luisteren.

Je kunt heel lang vluchten. Je moet wel, zo ben je geprogrammeerd, al duizenden jaren geleden.

Je kunt heel lang bevriezen. Je moet wel, dat gebeurt vanzelf namelijk. Kan je niks aan doen.

Gevochten? Check!

Tegen onrecht.
Tegen misstanden.
Tegen systemen.
Tegen autoriteiten.
Tegen beeldvorming.

En tegen mezelf, vooral.

Gevlucht? Check!

In sex, drugs en rock & roll.
In drank, niet te vergeten. Hou je best een tijdje vol.
In vrouwen, vroeger.
In werk. Enorme hoeveelheden werk. Niet te tillen hoeveelheden werk.
In de laptop.
In social media. Sowieso in het hele internet.
In mijn iPhone.
In duizenden boeken.
In torenhoge ambities, in steeds een beetje meer, steeds een beetje hogerop.
In projecten die de wereld een beetje mooier moesten maken.
In het coachen van anderen (iets met een loodgieter thuis).
In telkens weer een andere online cursus waar je na twee video’s weer afhaakt.
In verhalen waar je in eindeloos in verdwaalt, en waar dit fucking hoofd zo goed in is om ze te maken.
In relaties, meestal met iemand die emotioneel wat minder beschikbaar is. Want ja: ook continue onveiligheid wordt op een gegeven moment veiligheid, een patroon. En je zoekt natuurlijk naar dat wat je kende als kind.

Maar vooral in: met anderen bezig zijn. En niet met mezelf. Mijn haar is door vele Delilah’s vakkundig vele malen heel kort geknipt. Niet expres hoor, zo veel mensenkennis heb ik inmiddels wel opgedaan. Nu ja, de laatste 5 jaar, dan.

Vermijden? Geloof me: daar ben ik ook goed in geworden.

Een tweede natuur.

Hele stukken snelweg – het komt voor dat ik 100 kilometer omrij om aan de andere kant van het land te komen.

Hele steden – ik ben denk ik vijftien jaar niet in Schiedam geweest.

Drukte, groepen mensen, supermarkten, winkelcentra.

Kroegen, plekken, parken, winkels, straten waar pijn plaats vond.

Maar ik kom er helemaal nooit meer als er ooit liefde was. Want er is niets wat meer pijn doet dan juist de liefde, natuurlijk. Dat verdien ik helemaal niet. Dat duw ik onbewust weg. Deed ik het maar expres, dan had ik het tenminste door.

En natuurlijk de trauma’s, de gebeurtenissen zelf. Trauma’s? Waar? Wie ik? Waar heb je het over?

Bevroren? Check!

Je wilt niet weten. Hoe ik hier de laatste spannende dagen op bed lag, nauwelijks in staat de deur uit te gaan – zelfs niet voor een pakje sigaretten (wat op zich natuurlijk te roemen is).

Maar zelfs voor mij is het een keer op. De bodem bereikt. Is de put leeg, volkomen droog.

En dat is nu, as we speak.

Over een paar uur bel ik aan. Op de – je gelooft het niet – Laan van de Helende Meesters ook. God speelt rare spelletjes, als je even niet oplet. Of: als je juist wel héél erg oplet. Kwestie van mindset (…kuch…), manifesteren (…braak…) of positief denken (…go fuck yourself…).

Over een paar uur ben ik fucked.

Dan lever ik mijn laptop in. Mijn mobiele telefoon. En dan ga ik – headfirst – 5 dagen lang helemaal naar de klote.

Zonder contact met wie dan ook, behalve met mezelf. En met mijn eigen krokodillen onder het bed, waarvan ik natuurlijk rationeel heus wel weet dat ze niet bestaan. Dat ze er – heus- niet echt liggen.

Over een paar uur loop ik een pand in dat ik al 7 maanden vervloek – want ja, met die wachtlijsten weet ik al zó lang dat het er aankomt. Dat er – vandaag – geen ontsnappen meer aan is. Wat ik ook bedenk.

’PTSS5’, een experimenteel traject, waarvan de eerste resultaten hoopgevend zijn.

En ja, ik ben blij dat het kan. In één keer alle hechtingen eruit, die pleister er af, de beuk erin, de botte bijl. Dag en nacht, 5 x 24 uur. Veel beter voor een explosief figuur als ik. Veel beter dan jarenlang gesprekjes van 40 minuten met jongens en meisjes van eind 20 die hun eerste burn-out nog moeten meemaken (no offense).

En ja, ik ben blij dat het kan.

Ik hoorde laatst van een oude vriend van vroeger, die met dezelfde shit kampte, dat-ie inmiddels depressief en bewegingsloos op bed ligt, etend door een rietje, geen toestemming voor zelfmoord omdat-ie… depressief is.

En laatst kwam ik dit verhaal tegen, waarbij ik ook dacht: “Ik mag nog in mijn handen knijpen dat ik ergens nog de veerkracht heb om telkens weer op te staan, liefst één keer vaker dan te vallen”.

Het is de hoogste tijd. Om te beginnen aan mijn reservetijd. Om het leven dat me niet meer dient achter me te laten. Om er wat lichter en luchtiger doorheen te gaan banjeren. Met een rechterbeen dat hopelijk wat minder sleept, en gewoon gezellig meedoet.

Bovendien: Peter de la Haye zei 15 jaar geleden dat ik “pas op mijn 64-ste zou gaan oogsten”. Dat vond ik wel apart, ik dacht dat ik zo rond mijn 25e al lang gepiekt had. Hij zag ook nog een hoop ellende in mijn horoscoop, hij schrok er zelf van, maar ik ga er maar een beetje vanuit dat ik het ergste nu wel gehad heb.

Op 1 februari stond de Samson in me weer op.

Ik weet niet wat ze deed, die Rieneke, maar: het hielp.

Grommend kwam ik overeind, mijn ogen spoten vuur en er kwam een gigantische kracht vrij, samen met een heel oud weten.

Nog één keer.

Nog één keer alle krachten verzamelen. Nog één keer Alles op Alles. Nog één keer die loeizware en massiefmarmeren zuilen van verdriet en gemis, waar ik mezelf al zo lang aan vastketende, omtrekken.

Voorgoed.

De prijs die ik op 16 november betaalde, was écht te hoog, het offer dat ik moest brengen echt veel te groot.

Ik ben er op die dag alles door kwijtgeraakt, maar: ik heb mezelf nog.

Daar moet ik het mee doen, maar: mijn kinderen, mijn geliefden, mijn vrienden en de rest van de wereld ook.

Dus: aan de bak.

Vrijdagavond de 10e duik ik weer op. Ongetwijfeld vele malen lichter. Vele malen heler.

Hoe en wie ik dan ben? Ik weet het niet. Ik ken mezelf niet anders dan dit.

We gaan het meemaken.

Morituri te salutant.

Hou vol.

Dan.

Doe.

Ik.

Het.

Ook.

——
Ik had deze reis de afgelopen maanden niet kunnen maken zonder de intens liefdevolle steun van Annemarie, Marloes, Lucette, Jacqueline, Lobke, Marco, Rik, Eveline, Mare, Fien, Iris, Angid, Rieneke, Dick, Suzan, Annebeth, Daan, Wim, Arie, Annedien, Annabel, Edward, Inge, Floris, Margriet, Paula, Maria, Vincent, Jacoba, Ruben, Theun, Stella, Martine, Nico, Jolanda, Stefan, Ruben, Ruben, Paul, Broeder Christophorus, Norbert, Jeroen, Joshua, Jacques, Lo, Jan, Marieke, Elisabeth, Anne, Maria, Quinten, Jade, Dagmar en de ongetwijfeld tientallen anderen die ik nu lijk te vergeten (cognitief!), maar die voor altijd in mijn hart gekerfd staan. Dank jullie wel!
—-

Delen is het nieuwe vermenigvuldigen

 

Op 16 november 2022 eindigde mijn leven.

Voor de zoveelste keer, ik weet het. Maar: dit keer voorgoed.

Mijn hart stond stil. Echt.

Ik zakte in elkaar, ergens op een Hilversumse hei.

Alle grond.

Onder mijn voeten. Vandaan.

Bij mijn enkels eindelijk afgezaagd.

Het laatste restje houvast. Verdwenen.

Een totale error. Niet meer wetend wat te doen. Hoe dan wel te communiceren. Happend naar adem, kijkend in lege ogen die ik zo graag had willen vullen, deed ik een uiterste poging om te verbinden. En toen catastrofeerde ik. Nee: katapulteerde, eigenlijk.

Zoute tranen stromend uit alle poriën, kolkend over mijn wangen – geen einde aan.
De smaak van bloed in mijn mond. Helemaal geen lucht meer. De wereld wazig: zo moe, zo moe, zo moe. Zo Godvergeten moe. Zo kapot.

Ik hapte letterlijk in het zand, ik proef het nog.

Alles.

Zwart.

Stil.

Op.

In de film die zich voor mijn geestesoog afspeelde, je kent ‘m wel, die ene waarvan je hoopt dat-ie nog decennia uitverkocht zal zijn en je ‘m voorlopig dus niet te zien krijgt, zat een rare timelaps. Mijn hele leven van vóór 2 juni 2021 werd voor het gemak even overgeslagen – kennelijk niet belangrijk genoeg. En nee, dat verbaasde me niets. Wat ik te zien kreeg was wat er voor de eerste keer in mijn leven werkelijk toedeed, maandenlang.

Mossel & Gin
Vierhouten
Kobalt
Van Dik Hout
Het OLVG
Santpoort
Hotel Arena
Eye
Zutphen
Eibergen
Faro
Sevilla
Vancouver
Banff
Denver
Boulder
Heerlen
Aken.
Het in Keulen horen donderen.

En duizenden, duizenden herinneringen daartussen gelijmd, daardoorheen geweven. Het is geen feest om dan een fotografisch geheugen te hebben.

Hoe lang ik daar gelegen heb? Hoe lang ik daar apathisch, letterlijk met stomheid geslagen, voor me uitkeek? Hoe ik daar weggekomen ben? Ik weet het niet meer. Elk besef van tijd is verdwenen in de weeïge ruimte die verdriet heet.

Toen ik eindelijk weer een beetje bijkwam was er alleen maar leegte, ijle en grijze lucht. Een uitzinnig en schrijnend gebrek.

Het van de ene op de ander seconde voelbaar afwezig zijn van iets wat je droeg, van iets wat jou zelfs probeerde te dragen. Vol onmacht, misschien. Tegen de keer in mogelijk, zelfs.

Gewoon: weg.

Verdwenen.

Weggelopen.

Uit je leven.

De andere kant op. In diametraal tegengestelde richting.

Geen spoor meer, geen glimp, geen echo, geen enkele bewijs. Niet eens meer een vermoeden van wat ooit geweest was. Keihard. Van het ene op het andere moment.

Toch geen verbinding. Alleen maar verschillen.

Hoe mijn benen, mijn knieën, mijn hele getormenteerde lijf zich van die hei opgehesen heeft – al sla je me dood. Ik had niets om me aan op te trekken. Niets meer om me voor op te trekken.

Dat ik de auto terugvond, begrijp ik ook nog steeds niet. Ik wankelde met een half oog op Google Maps (dat nog steeds op ‘met de auto’ ingesteld stond, dus weinig nut had) over half door mijn tranen onttrokken olifantenpaadjes. Met een batterij die nog maar 3 procent had en dus elk moment uit kon vallen – hoe symbolisch. Die batterij redde het nét tot ik een hek herkende dat bij de locatie waar we die dag begonnen hoorde. Dacht ik, of althans: kon ik nog nét bij elkaar puzzelen.

Het is dat het mijn eigen Saab was, tot voor kort ‘de Sabrio’, waardoor ik nog iets van herkenning had, iets van dat ik goed zat. Ik wurmde me erin met een volstrekt kapot lijf – de pijn in spieren, pezen, gewrichten, ja: in hele batterijen cellen was nog nooit zo Godgloeiend vurig geweest.

Ik staarde even voor me uit, denkend aan die vele keren dat we hier al eerder stonden, in een veelheid aan gemoedstoestanden. En ik besloot nog bewuster dan anders de gordel niet om te doen.

Met 200 kilometer per uur scheurde ik naar Haarlem, om het laatste restje leven er uit te persen. Hopend dat ik een genadeschot zou krijgen, door een verkeerde beweging met het stuur. Een tikje maar. Naar links. Of rechts.

——-

‘Duizend doden sterven’ – eerst was het gewoon een uitdrukking. Ook voor mij. Maar nu weet ik waar ze het over hebben. Maar toen ik tegen mijn zin en volstrekt ongepland weer veilig thuis was, zag ik wel dat ik er misschien nog maar 2 of 3 over heb.

Levens, dan.

En toen nog, heb ik er bijna 3 maanden moeten doen om tot me door te laten dringen dat het écht 6 over 12 was.

Tot vandaag, eigenlijk, Nou nee – tot afgelopen woensdag, 1 februari, om precies te zijn.

——

Al vanaf mijn 4e heb ik er last van, hebben de heren en dames psychiaters en psychologen uitgedokterd: ‘Post Traumatische Stress Stoornis’.

PTSS, ja.

Je weet wel, dat etiket dat veteranen van Unifil in Libanon of ex-commando’s uit Afghanistan die op 3 meter afstand vrienden door een bermbom uiteengerukt zagen worden, opgeplakt krijgen.

Maar geloof me: je hoeft er geen granaatscherven, kogelinslagen of afgerukte ledematen voor meegemaakt te hebben.

Het hoeft niet per sé met een explosie. Het kan ook met héél, héél, héél langzaam werkend gif. Het kan ook een sluipmoordenaar zijn – ik schreef er al eens eerder over, toen ik ook dacht dat ik dood ging, maar wat nog niks bleek te zijn in vergelijking met 16/11.

Het trauma op mijn 4de zal nog draaglijk geweest zijn. Oplosbaar. Ik ging er alleen maar van stotteren, joh. Tot mijn 28e – ongeveer.

Die op mijn 14de en mijn 17de, die hebben waarschijnlijk wat dieper toegeslagen. Wat meer onherstelbare schade veroorzaakt. Dat waren dum-dum-kogels, van die projectielen die eens lekker rond gaan draaien, gaan peuren in je weefsel. Die lelijke wonden slaan, niet meer te hechten inwendige littekens achterlaten.

Rottend. Zwerend. Pus producerend, dat niet weg kan, geen uitweg vindt, zich op gaat hopen. Stapelen, klonteren, opbouwen, verzamelen – huizenhoog. Dat steeds dikker, steeds donkergeler en steeds heter wordt. Dat zich steeds duidelijker in je systeem nestelt, zich kloppend en klam vastbijt, hecht aan weefsel waar het niks mee te maken heeft, de grond ongemerkt onder je voeten wegmaait en alles ontregelt. Een dikke substantie hoort niet in een stelsel dat normaal gesproken lekker doorstroomt.

Maar die op mijn 30ste? Die op mijn 33e? Die op mijn 40ste? En die op mijn 42ste?

Man, man, man.

Niet te doen.

En dan had het nog gescheeld als ik daar ooit échte en oprechte aandacht aan gegeven had. Niet alleen voor de vorm op die sofa ging liggen. Als ik de talloze hulpverleners die ik zelf opzocht, ook écht had toegelaten. Een kans had gegeven, niet om de tuin had geleid. Met kekke praatjes, verhalen waar ik zelf op een gegeven moment ook in ging geloven. Om de niet te harden pijn, de onwerkelijke eenzaamheid maar te kunnen blijven dragen. Om maar door te gaan. Om maar niet in te storten.

Wat ik natuurlijk wél deed. Zo om de 6 a 9 maanden. Of om de 3, 4 jaar, als ik eens goede tijden kende – wat langer achter elkaar.

En ja, ook daar schreef ik weleens eerder over, heel openhartig. Een jaar of 3 geleden. Wat ik dan wel weer mooi vond, van mezelf: dat transparante. Dat paste allemaal mooi in het hele beeld dat ik amechtig aan het scheppen was, dat van de getormenteerde halve kunstenaar met Weltschmerz.

Pieken, pieken, pieken, pieken. En dan zo af en toe een dalletje. Keurig. Te overzien. Te begrijpen. Te hanteren, joh – “Het hoort er nu eenmaal bij”. De keerzijde van creativiteit. Van scheppingsdrang. Van zo nodig moeten vernieuwen.

Ik had het niet eens door. Dat het eigenlijk één grote schreeuw om hulp was aan mijzelf was. Dat ik die stukjes aan mezelf schreef. Eén groot uitreiken naar mijn gezonde deel, met de vraag om in te grijpen.

Dat ik het ook nog zo lang in de lucht kon houden – vooral voor mezelf – is een wonder. En ja, het was natuurlijk ook verraderlijk. Zeker met alle ‘triggers’ (wat een braakwoord) die mij nu eenmaal áán zetten.

Gezien worden, betekenis hebben, van belang zijn, iets voor anderen kunnen betekenen. Of op z’n minst: niet ontkend, niet verraden.

Wat dat betreft koos ik een vak en kreeg ik een talent mee dat een toxische mix bleek – zeker in combinatie met een weergaloos en absurd sterk lichaam dat altijd wel weer opstond en een geest met de veerkracht waar duizenden hectaren bamboe nog een puntje aan kunnen zuigen.

Maar de werkelijkheid was anders.

Heel.

Anders.

Twintig, 30 jaar lang heb ik geleden. Jullie willen het niet weten. Echt. Niet. Inhumaan was het. Een ander woord kan ik niet verzinnen.

Elke nacht was een gevecht – miljoenen demonen heb ik kopgesneld, afgeslacht, vermorzeld. Samson was er niks bij met zijn 1000 Filistijnen – slechts – en die ene ezelskaak.

Ik trok op met troepen. Diezelfde miljoenen demonen ben ik te lijf gegaan met hordes manschappen.

Met brigades ontkenning.

Bataljons vermijding.

Compagniën vluchtgedrag.

Nacht, na nacht, na nacht. Jarenlang. Elke ochtend uitgeput wakker worden, veel te weinig slaap achter de rug. Elke ochtend wakker worden, overreden door een vrachtwagen. Of tien.

Elke ochtend wakker worden en denken: “Nee, hé, niet weer?!”

Elke ochtend steeds slechter gaan lopen, zeker de laatste 3 jaar. Verkrampt, verrekt, vermorzeld, verbogen. Ze zoeken op talloze MRI’s elke keer wat er nu toch aan de hand is met dat lichaam, maar: ik weet het maar al te goed. Dertig jaar voorovergebogen over een laptop om mijn eigen gedachten maar niet te horen. En vijfenveertig jaar in de vechtstand staan – hyperalert, alle spieren continue onder hoogspanning. Dat ik recent überhaupt nog een dagrecord van 21 kilometer hiken vestigde, met volle bepakking, in de Canadese Rocky’s is eigenlijk een soort van ziek.

Was het een spelletje? Deed ik alsof? Leidde ik iedereen om de tuin? Nee hoor, niets van dat al. Als ik dat al deed, was het vooral mezelf die ik een loer draaide.

Ik heb alles vanuit een oprechte intentie gedaan, beleefd, gezegd, geschreven, gedacht. En lief gehad. Vanuit een hartstochtelijk échte drive, uitreikend naar de wereld. In plaats van naar mezelf – jammer genoeg.

Smachtend, hongerend, hunkerend naar échte verbinding. Naar liefde, affectie, intimiteit, begrip. Naar alles waarvan ik wist dat het moest bestaan, van horen zeggen, maar wat ik zelf nooit gekend, nooit meegekregen heb. Naar wat ik alleen maar kon geven, best goed en best veel ook, in de hoop ervoor in ruil wat van terug te krijgen.

En geloof me: hier was altijd best veel te halen.

Maar ja: zo werkt het niet, natuurlijk. Onvoorwaardelijke liefde heet niet voor niks onvoorwaardelijke liefde. Daar moet je niet zonodig een armzalig puntensysteem, armoedige zegeltjes, een spaarkaart of bonusapp aan willen koppelen.

En wat doe je dan, ’s ochtends? Als je -“kut!”- wéér wakker wordt, en weet dat je er straks met je haast neurotische vitaminebruistablet en je 4 paracetamol (om te beginnen) heus wel weer gaat staan? In je eigen keuken (en sporadisch in je vroegere wilde jaren eens in één waarvan je je afvraagt hoe je er in Godsnaam ook alweer terechtkwam, door de laatste sluiers van je bijna-delirium).

Met één hand aan het aanrecht, om voorlopig nog niet om te vallen. En de andere op je Nespresso-apparaat, natuurlijk. Zwart graag, diepdonker zwart, zwarter dan je eigen ziel, duisterder dan je eigen wereldbeeld – en zo veel mogelijk cafeïne ook. Vlug een beetje. Je moet wat.

Elke ochtend. Elke ochtend. Elke ochtend. Dertig jaar lang.

Wat doe je dan als je gedoucht hebt, het warme water over je lijf voelt golven, beetje voor beetje – toch, of je wilt of niet – bijkomt? En weet dat je een drukgevulde agenda hebt, waarin je weer zo lekker hard (…kuch…) nodig bent?

En weet dat je weer gaat presteren, het probleem weer gaat kraken, de mensen weer gaat verbazen?

Dan ga je er natuurlijk weer voor.

Zeker als je een goed jasje aantrekt, een bijpassend gilletje uitzoekt, je kop bij elkaar en de rimpels minder diep masseert, de baard nonchalant bijpunt, het haar lekker out-of-bed stileert en daar dan de beste cowboylaarzen bij uitkiest en onder gooit? Je weet dat je naast dit uiterlijk vertoon dat er uitziet alsof het niet bedacht is, ook je bek nog wel een duw kan geven. Precies kan aanvoelen wat iedereen wil horen (dat leerde je immers al van jongs af aan), exact op het goeie moment de juiste grap kan maken, iedereen in kan pakken en dat allemaal omdat je ook nog eens met Godvergeten geniaal goed werk aankwam. Met niks anders dan dé oplossing waar iedereen al jaren naar zocht in je handen staat. In een of andere slecht verlichte vergaderruimte, in een veel te overdreven boardroom of in een per ongeluk geboekt Van der Valk-zaaltje.

En dat je zelf ook weet dat er geen speld tussen te krijgen is.

Tussen je verhaal, dan.

De rest ligt totaal open, is volkomen transparant geworden. Doorzichtig, gewoon. Iedereen heeft het door, iedereen ziet het. Behalve jijzelf. Je huid, je grootste orgaan, ontbreekt gewoon. Is er afgevild. Er is geen bescherming, geen filter meer. Alles komt binnen, like hell. Je hele lichaam, al die 100 kilo’s zijn een strooppot voor andermans emoties geworden – het klit per seconde aan je vast. En vaster. Elk gevoel van de ander schuurt langs in en door je lichaam, dwars door je hart, als een zuchtje wind langs een verse schaafwond.

Auw.

En daar sta je dan. De boel te verkopen, te versieren, te inspireren, tot grote hoogten aan het opzwepen. Mooi – kan die rekening er weer uit, mensen. Heb je wéér je dagelijkse dosis bewondering. Hoeveel milliliter had je ook alweer nodig als aandachtsjunk? En hoe vaak per dag moet je scoren? Gaat dat intraveneus, via de neus, of rossen we het met een holle naald direct de spieren in? Of is een halve knipoog, een vermoeden van sjans, een per ongelukke aanraking in het voorbijgaan of mailtje een achteraf dat iedereen zo enthousiast was al genoeg?

Geloof me, dat hou je lang vol.

Maar in the end (letterlijk, want daar zijn we nu aangekomen) stort je in. Dan zijn alle kaarten al 1000 keer geschud, was de uitkomst heel voorstelbaar steeds hetzelfde en komt De Teerling toch echt het beeld in. Van links, dus je zag ‘m niet aankomen.

Je kunt heel lang vechten. Je moet wel, dat schrijft je systeem je nu eenmaal voor, daar heb je naar te luisteren.

Je kunt heel lang vluchten. Je moet wel, zo ben je geprogrammeerd, al duizenden jaren geleden.

Je kunt heel lang bevriezen. Je moet wel, dat gebeurt vanzelf namelijk. Kan je niks aan doen.

Gevochten? Check!

Tegen onrecht.
Tegen misstanden.
Tegen systemen.
Tegen autoriteiten.
Tegen beeldvorming.

En tegen mezelf, vooral.

Gevlucht? Check!

In sex, drugs en rock & roll.
In drank, niet te vergeten. Hou je best een tijdje vol.
In vrouwen, vroeger.
In werk. Enorme hoeveelheden werk. Niet te tillen hoeveelheden werk.
In de laptop.
In social media. Sowieso in het hele internet.
In mijn iPhone.
In duizenden boeken.
In torenhoge ambities, in steeds een beetje meer, steeds een beetje hogerop.
In projecten die de wereld een beetje mooier moesten maken.
In het coachen van anderen (iets met een loodgieter thuis).
In telkens weer een andere online cursus waar je na twee video’s weer afhaakt.
In verhalen waar je in eindeloos in verdwaalt, en waar dit fucking hoofd zo goed in is om ze te maken.
In relaties, meestal met iemand die emotioneel wat minder beschikbaar is. Want ja: ook continue onveiligheid wordt op een gegeven moment veiligheid, een patroon. En je zoekt natuurlijk naar dat wat je kende als kind.

Maar vooral in: met anderen bezig zijn. En niet met mezelf. Mijn haar is door vele Delilah’s vakkundig vele malen heel kort geknipt. Niet expres hoor, zo veel mensenkennis heb ik inmiddels wel opgedaan. Nu ja, de laatste 5 jaar, dan.

Vermijden? Geloof me: daar ben ik ook goed in geworden.

Een tweede natuur.

Hele stukken snelweg – het komt voor dat ik 100 kilometer omrij om aan de andere kant van het land te komen.

Hele steden – ik ben denk ik vijftien jaar niet in Schiedam geweest.

Drukte, groepen mensen, supermarkten, winkelcentra.

Kroegen, plekken, parken, winkels, straten waar pijn plaats vond.

Maar ik kom er helemaal nooit meer als er ooit liefde was. Want er is niets wat meer pijn doet dan juist de liefde, natuurlijk. Dat verdien ik helemaal niet. Dat duw ik onbewust weg. Deed ik het maar expres, dan had ik het tenminste door.

En natuurlijk de trauma’s, de gebeurtenissen zelf. Trauma’s? Waar? Wie ik? Waar heb je het over?

Bevroren? Check!

Je wilt niet weten. Hoe ik hier de laatste spannende dagen op bed lag, nauwelijks in staat de deur uit te gaan – zelfs niet voor een pakje sigaretten (wat op zich natuurlijk te roemen is).

Maar zelfs voor mij is het een keer op. De bodem bereikt. Is de put leeg, volkomen droog.

En dat is nu, as we speak.

Over een paar uur bel ik aan. Op de – je gelooft het niet – Laan van de Helende Meesters ook. God speelt rare spelletjes, als je even niet oplet. Of: als je juist wel héél erg oplet. Kwestie van mindset (…kuch…), manifesteren (…braak…) of positief denken (…go fuck yourself…).

Over een paar uur ben ik fucked.

Dan lever ik mijn laptop in. Mijn mobiele telefoon. En dan ga ik – headfirst – 5 dagen lang helemaal naar de klote.

Zonder contact met wie dan ook, behalve met mezelf. En met mijn eigen krokodillen onder het bed, waarvan ik natuurlijk rationeel heus wel weet dat ze niet bestaan. Dat ze er – heus- niet echt liggen.

Over een paar uur loop ik een pand in dat ik al 7 maanden vervloek – want ja, met die wachtlijsten weet ik al zó lang dat het er aankomt. Dat er – vandaag – geen ontsnappen meer aan is. Wat ik ook bedenk.

’PTSS5’, een experimenteel traject, waarvan de eerste resultaten hoopgevend zijn.

En ja, ik ben blij dat het kan. In één keer alle hechtingen eruit, die pleister er af, de beuk erin, de botte bijl. Dag en nacht, 5 x 24 uur. Veel beter voor een explosief figuur als ik. Veel beter dan jarenlang gesprekjes van 40 minuten met jongens en meisjes van eind 20 die hun eerste burn-out nog moeten meemaken (no offense).

En ja, ik ben blij dat het kan.

Ik hoorde laatst van een oude vriend van vroeger, die met dezelfde shit kampte, dat-ie inmiddels depressief en bewegingsloos op bed ligt, etend door een rietje, geen toestemming voor zelfmoord omdat-ie… depressief is.

En laatst kwam ik dit verhaal tegen, waarbij ik ook dacht: “Ik mag nog in mijn handen knijpen dat ik ergens nog de veerkracht heb om telkens weer op te staan, liefst één keer vaker dan te vallen”.

Het is de hoogste tijd. Om te beginnen aan mijn reservetijd. Om het leven dat me niet meer dient achter me te laten. Om er wat lichter en luchtiger doorheen te gaan banjeren. Met een rechterbeen dat hopelijk wat minder sleept, en gewoon gezellig meedoet.

Bovendien: Peter de la Haye zei 15 jaar geleden dat ik “pas op mijn 64-ste zou gaan oogsten”. Dat vond ik wel apart, ik dacht dat ik zo rond mijn 25e al lang gepiekt had. Hij zag ook nog een hoop ellende in mijn horoscoop, hij schrok er zelf van, maar ik ga er maar een beetje vanuit dat ik het ergste nu wel gehad heb.

Op 1 februari stond de Samson in me weer op.

Ik weet niet wat ze deed, die Rieneke, maar: het hielp.

Grommend kwam ik overeind, mijn ogen spoten vuur en er kwam een gigantische kracht vrij, samen met een heel oud weten.

Nog één keer.

Nog één keer alle krachten verzamelen. Nog één keer Alles op Alles. Nog één keer die loeizware en massiefmarmeren zuilen van verdriet en gemis, waar ik mezelf al zo lang aan vastketende, omtrekken.

Voorgoed.

De prijs die ik op 16 november betaalde, was écht te hoog, het offer dat ik moest brengen echt veel te groot.

Ik ben er op die dag alles door kwijtgeraakt, maar: ik heb mezelf nog.

Daar moet ik het mee doen, maar: mijn kinderen, mijn geliefden, mijn vrienden en de rest van de wereld ook.

Dus: aan de bak.

Vrijdagavond de 10e duik ik weer op. Ongetwijfeld vele malen lichter. Vele malen heler.

Hoe en wie ik dan ben? Ik weet het niet. Ik ken mezelf niet anders dan dit.

We gaan het meemaken.

Morituri te salutant.

Hou vol.

Dan.

Doe.

Ik.

Het.

Ook.

——
Ik had deze reis de afgelopen maanden niet kunnen maken zonder de intens liefdevolle steun van Annemarie, Marloes, Lucette, Jacqueline, Lobke, Marco, Rik, Eveline, Mare, Fien, Iris, Angid, Rieneke, Dick, Suzan, Annebeth, Daan, Wim, Arie, Annedien, Annabel, Edward, Inge, Floris, Margriet, Paula, Maria, Vincent, Jacoba, Ruben, Theun, Stella, Martine, Nico, Jolanda, Stefan, Ruben, Ruben, Paul, Broeder Christophorus, Norbert, Jeroen, Joshua, Jacques, Lo, Jan, Marieke, Elisabeth, Anne, Maria, Quinten, Jade, Dagmar en de ongetwijfeld tientallen anderen die ik nu lijk te vergeten (cognitief!), maar die voor altijd in mijn hart gekerfd staan. Dank jullie wel!
—-

Delen is het nieuwe vermenigvuldigen