Het is een jaar of 12 geleden, denk ik.
40 was ik dus.
In de bloei van mijn leven, zoals ze dat dan noemen. Wat in mijn geval nergens op sloeg: ik worstelde me al weer door mijn 25e mid-life crisis, denk ik, en er werd bar weinig gestekt, gegroenevingerd, de hoogte ingeschoten of omgepot.
Sterker nog: de eerste knoppen en scheuten zijn nu pas zichtbaar – sinds een maand of wat. Ik gok een maand of 6, 7, zelfs. Pas.
Als het er geen 3 zijn, nog maar.
Soms neemt het leven verrassende wendingen, vooral op het gebied van persoonlijke en emotionele ontwikkeling. Ga je normaal gesproken in je twintiger jaren door een stormachtige groei – ik was toen alleen nog maar bezig met mijn carrière en het verdoven van de pijn van de eerste 17 jaar.
Maar goed. Terug naar het verhaal, voordat ik weer afmeander naar veel te veel zijpaden die misschien wel belangrijk zijn voor mij, maar het verhaal voor jullie – en belangrijker nog: mijn pointe – alles behalve helderder maken.
Of ik Kuoni (een merk dat nu volgens mij niet eens meer bestaat), wilde helpen met een campagne om mensen van het idee af te helpen dat je pas de reis van je leven kunt maken als de kinderen het huis uit zijn. Dat je pas aan jezelf kunt denken als hun studies keurig betaald zijn en ze allemaal op hun pootjes terecht gekomen zijn. Dat je pas zoiets geks doet als een camper boeken in Canada of Nieuw-Zeeland, als je tegen de zestig loopt en niet meer weet wat je met je spaarcentjes aanmoet, voordat Vadertje Staat je elke maand je elke maand fêteert (dat was toen nog zo, namelijk, dat fêteren).
Nee, of ik de mensen duidelijk wilde maken dat je zo’n droomreis juist nú moest boeken, terwijl je nog midden in de luiers en de bakfietsen, de schoolreisjes, de medezeggenschapsraden en de baby-showers zat. “This was the moment”, vond men bij Kuoni. Maar om eerlijk te zijn: ik geloofde er geen reet van.
Hoe ga je nu 10 tot 15K stukslaan en überhaupt bij elkaar sparen, als je alleen maar bezig bent met het aanharken van je tuintje, het ophouden van de schijn, het zorgvuldig creëren van een beeld voor de buurt en het leggen van rookgordijnen – vooral voor je eigen ziel? Zo’n tuintje, dat beeld en die rookgordijnen zijn best prijzig, kan ik je vertellen. Vooral als je het omrekent naar verlies. En offers.
Maar goed, ik ben ook de rotste niet. Dus tegen een reusachtig overeengekomen honorarium kweet ik me van een taak waar ik op voorhand al twijfels over had. Toen deed ik dat soort dingen nog, namelijk.
En ja, dan kom je jezelf tegen. Want je kon toen al geen gebakken lucht meer verkopen, je moest toen al wat wezenlijks scheppen.
Dus: dan bedenk je iets raars. En je weet het nog te verkopen ook, aan de klant. Zo is-ie, nu eenmaal. Het regeltje dat bij me binnenviel, was “Time Flies, Nu Jij Nog”, en daar moest ik toch iets mee kunnen, óp of off-briefing.
We gingen vooral niet ‘scripten’, we gingen geen normale campagne bedenken of maken, we gingen niet te werk volgens het boekje. Nee, volkomen experimenteel gingen we, als volleerde documentairemakers, interviews afnemen in een bejaardentehuis – en hopen dat bewoners aldaar iets gingen zeggen over waar ze spijt van hadden. Tenminste: als het spijt was over de dingen die ze niet gedaan hadden.
Ik scheet in mijn broek, die dag, toen ik aankwam bij het typische Amsterdamse bejaardentehuis, en ontvangen werd door een directrice die er niets van begreep, maar wél graag al haar medewerking verleende. Je moet wat, met die dagen die zich aaneenrijgen in zinloosheid en tragiek, immers. Want al die mensen waar je zo je best voor doet en voor zorgt, die gaan dood. Eerder vroeg, dan later.
De eerst 4 interviews gingen nergens over.
Hoewel: da’s niet waar. Ze gingen allemaal door merg en been. De oorlog. Het onderduiken. De bloembollen. De NSB-ers. De Jodenvervolging. De ‘Arbeitseinsatz’. De razzia’s. De donkere tijden van letterlijke verduistering, waarin een knijpkat nog een soort van Instagram-reel was met 3000 visitors.
Ik hing aan hun lippen, ik verdween in hun geschiedenis. Huilend liep ik van afspraak naar afspraak, wetende dat ik veel belangrijkere footage had dan ik ooit aan een klant zou kunnen verkopen.
Maar ja.
Wat moest ik er mee?
Voor deze klus?
Het zal een uur of 4 geweest zijn, de 5 zat al bijna in de klok – dat we nog één stel te gaan hadden. ‘Stien’ heette ze, en zijn naam heb ik geblocked – dat voorland blijft liever nog een tijdje naamloos. Ze hadden elkaar ontmoet in datzelfde bejaardentehuis, en woonden nu een jaar of twee samen. Ik zou het denk ik ook doen, als ik nog maar zo kort te gaan had – zelfs met een Stien of de man wiens naam ik maar niet meer kan reproduceren.
Wat ik nog wel weet, is dat-ie 5 minuten voor de shoot, voor het interview, spoorloos was. Althans: voor mij. En het productieteam. Stien en de directrice maakten zich nergens zorgen over, die kenden hem langer dan vandaag. “Hij zal wel even naar de overkant zijn” – waarbij ‘de overkant’ synoniem stond voor ‘De Gall & Gall’.
En ja hoor, toen hij vrolijk wankelend aankwam, ruikend naar de jajem, begreep ik precies wat ze bedoelden. Sommige mensen moet je niet afnemen waar ze naar zoeken – iedereen heeft recht op een verzetje. En soms doet zo’n verzetje wonderen.
Eenmaal boven, diep in het interview, had ik een soort van Magische Beleving. Stien praatte honderduit over vroegere vakanties, de man begin te oreren in zijn drankzucht over “wat-ie nou nog meer moest” én ik heb denk ik wel 7 keer gevraagd en gecheckt (en gebeden) of de camera draaide en het allemaal opnam.
‘Diamantjes’ noem je dat, in de filmbusiness. Dingen, Magische Momenten, die je ongevraagd in de schoot geworpen worden, en waar je – volkomen onverwacht want alles al opgegeven – van weet dat het je dag, je proces, de klantreis, het verkoopverhaal en de factuur die je straks moet sturen, meer dan goedmaakt.
Bij elke zin voelde ik een rilling, ik zag de edit al helemaal voor me en was de Voorzienigheid dankbaar dat ik en mijn grote bek straks toch gelijk zouden krijgen.
Deze film werd een topper. Al helemaal toen Stien, ongevraagd en volkomen uit zichzelf, ging zeggen: “Nee hoor, met een rollator kom je het strand niet op”. Ik zag het direct als de uit de hemel gezonden uitsmijter van de film.
Dat kan je niet bedenken, dat kan je niet scripten, niet schrijven, dat kun je niet regisseren, dat zie je niet aankomen. Maar: je moet er wel dankbaar gebruik van maken.
Die edit kwam wel goed, waarvan akte. Maar zelf heb ik er dus nog twaalf jaar over moeten doen. Om überhaupt te begrijpen dat alles wat ik ooit deed, bedacht, maakte, schreef en produceerde, in the end autobiografisch was.
Dat er in elke advertentie, annonce, update, tekst, website of film wel iets van jezelf zit – waar je al dan niet op dat moment nog wel of niet iets mee kan.
Dat je vooral je eigen leven juist, hoe gestoord je ook je best doet (jullie willen het niet weten), vooral niet te scripten, niet te bedenken, niet te voorspellen, niet te regisseren, niet te controleren, niet te boetseren en niet te plannen valt. Dat het – uiteindelijk – moe gestreden, uitgeput, het gebogen hoofd in de schoot van een niet meer verwacht cadeau gebogen, toegeeft. En zegt: “Leer me, geef me wat je te brengen hebt, ik luister, ik geef toe – niet op”.
Ik ben nu 12 jaar verder.
52. Mijn lichaam muteert, vervalt, heeft al meer operaties gehad dan ik 12 jaar geleden had durven bedenken. Ik heb, als het een beetje meezit, en ik er ook mijn best voor doe, nog een stuk of twintig, vijfentwintig energieke jaren – waarin ik wat kan toevoegen aan de wereld, iets kan achterlaten, iets van waarde kan toevoegen.
Sterker nog: ik moet wel. Al was het maar omdat ik geen pensioen heb, of althans: dat slecht geregeld heb.
Maar juist dat interesseert me opeens geen reet meer. Ik hoef namelijk niet succesvol te zijn. Ik hoef niemand te ‘zijn’, behalve mezelf – met alle schaamte, kwetsbaarheid, onzekerheid en twijfel van dien.
Met alle grapjes, met alle zelfspot, met alle handicaps, met dit voorlopig nog scheef lopende lijf dat straks letterlijk bergen gaat verzetten, in Canada (ik kom er zo op, moment).
En voor het eerst vind ik dat – hoewel nog wat ongelofelijk – ook leuk. Of beter gezegd: louterend. Dat niet succesvol hoeven te zijn. Het is best fijn om eens gezien te worden in plaats van de hele tijd bezig te zijn met je te laten zien.
Dan doen al die stoere opdrachten, die mooie en minder mooie klanten, al dat gewerk en dat maar proberen iets in plaats van iemand te zijn, er he-le-maal niet meer toe.
Echt.
Niet.
Dus.
Dus heb ik nieuws voor jullie.
Een paar dagen geleden boekte ik spontaan tickets.
Naar Canada, naar Amerika. Ik wilde eens ‘iets geks doen’, iets wat ik nog nooit gedaan had, iets regelen en gewoon – what the heck – gaan doen dat Zo Groot was, dat zelfs ik er van onder de indruk moest raken.
Iets met ‘een comfortzone’, daarbuiten treden en ja (“ja, ja, ja”): wat al die businesscoaches steeds zeggen.
Bovendien: er lag een kans – iets met een researchreis naar een bijzonder boek van iemand, waar al zo lang latent behoefte aan was.
Bij haar.
Bij de wereld die op dat verhaal te wachten zit.
En bij een hele hoop mensen die daar weleens geïnspireerd van zouden kunnen raken, vooral omdat het verhaal aantoont dat zogeheten handicaps juist vaak talenten zijn. En je leven kunnen redden. Letterlijk.
Het manuscript kreeg ik een paar maanden terug opgestuurd – ademloos las ik het terwijl ik iedereen en alles normaal gesproken al na 2 minuten verveeld wegdruk. Daar zat veel meer in dan alleen een boek. Ik wist het meteen.
Ik leefde op van dat concept en dat had ik even nodig ook – vooral de afgelopen weken. Even focus op ‘een’ probleem en wat ik daar eventueel met mijn gekke hoofd aan kan bijdragen.
Zo is-ie namelijk, hé? Gaat nooit meer veranderen, geloof me. Hoogstens: verbeteren. Lichtjes. Heel lichtjes.
Daarnaast: zelf moet ik ook op zoek naar ‘verhalen’, naar belevenissen, naar ‘materiaal’, naar dingen die mij ten diepste raken, om iets van vorm te geven aan mijn nieuw voorgenomen carrière (waarover later meer – ja: wéér zo’n irritante cliffhanger, potdomme).
En hoe en waar kun je dat beter dan buiten die so called comfortzone, op een trip die je normaal gesproken nooit (alleen) zou maken, en waarvoor je nu al bij voorbaat zeven kleuren stront schijt?
Je kunt (je) problemen namelijk niet oplossen op hetzelfde niveau waarop ze ontstaan zijn, dat heb ik al veel te lang geprobeerd.
Een jaar of, pak ‘m beet, 52.
Dus: mooi geweest.
Ik moest nog wél een reisje maken om haar te overtuigen mee te gaan, maar het lukte.
Niet zo gek. Eén van de 55 reden om geen nee te zeggen, was namelijk: “Omdat je liever geen spijt wilt hebben van iets dat je niet gedaan hebt”.
Misschien had ik daar wel mee kunnen volstaan, eigenlijk. En al die andere 54 redenen kunnen schrappen – niet in te hoeven lijsten. In het kader van: relevantie. Van soberheid. Van niet uitweiden. Van pragmatisme. Van ratio.
Van kort en to-the-point: een taal waar ik nog een hoop van op kan steken, en me steeds meer in wentel, vastbijt en van geniet.
Maar ja: zo is-ie, hé? Nu nog. Even. Dus dan krijg je ellenlange lijstjes, en een handtekening in bloed.
En nu is het zover. Ik hoor officieel tot de doelgroep waar ik 12 jaar geleden nog nog niets van begreep, en van dacht “Get your shit together, en ga leven!”
Inmiddels weet ik als geen ander dat de tijd vliegt. Dat je er alles uit moet halen dat er inzit, ook al schuurt dat soms en doet dat soms pijn. En moet je soms, hoewel alles in je buik schreeuwt dat het hysterisch is, soms gewoon iets doen, iets beslissen – tegen de keer in.
Inmiddels weet ik dat ik zelf ook maar eens moet gaan vliegen. Eindelijk.
Inmiddels weet ik dat ik over een paar dagen met lichte stress op Schiphol sta, en dat ik eindelijk zelf die reis geboekt heb waar ik twaalf jaar geleden met zoveel tegenzin op aanstuurde – voor een groep mensen waar ik nooit toe had willen behoren.
En nee: de campers zijn op, daar in Canada. Het wordt dus klunen. In een tent die je met wandelstokken opzet. Met één of andere Jeep. En ik bid dat ik mijn vermoeide en inmiddels 52-jarige oude rug soms in een motel mag neervleien. Of in een lodge. Of in een blokhut.
En ik bid ook dat ik één avond eens een keer niet zelf vuur hoef te maken, om me te bewijzen. Maar dat ik, als die vonk niet aanslaat – in diezelfde Jeep – instantly mag koersen naar de eerste de beste McDrive.
Zo kan het namelijk ook, soms. Alles kan, namelijk. Leer ik steeds meer. Het is altijd ‘én/én’, nooit alleen ‘´of/óf’. En: het is per slot van rekening ook een soort van vakantie.
Tot die tijd ga ik elke dag naar de sportschool, om mijn benen, mijn rug en mijn ‘core’ te trainen. En ben ik mezelf weer aan het oefenen, zoals jullie zien, in het schrijven. Best lekker, hoor, om af en toe weer wat letters in de juiste volgorde te zetten, en te gaan delen wat ik de hele tijd denk, zie en voel.
Van 31-7 tot en met 1-9 ga ik de wildernis in, met een rugzak, een mooi verhaal en een i-Phone. En nog veel meer ‘gear’ & ‘gadgets’ (waarvan ik nooit geweten heb dat het bestond, of mogelijk was).
En ik denk dat ik af en toe weer eens van me laat horen, als jullie het niet erg vinden.
Weet je?
Ik dank de hemel (“Daar kom je vandaan” – Huub van der Lubbe), dat ik de rollator nog ver vóór ben.
Ik ga dat strand wel opkomen.
Nu het er nog toe doet.
Nu ik er nog toe doe.
Nu zij er nog toe doet.
Nu wij er nog toe doen.
Nu het verhaal, of de verhalen, van haar, van mij, van ons, van jullie, of van hoe het nu eenmaal gaat, er misschien nog een keer toe gaan doen.
For
Who.
Or.
What.
It’s.
Worth.