Als * …kuch… * druk en belangrijk man, sleep je nogal wat spullen met je mee. Op zo’n dag. Bij gebrek aan een handtas, zit dat dan verspreid over talloze broek-, vest- en jaszakken. Die maak je dan ‘s avonds leeg. Om over te hevelen in je broek-, vest- of jaszakken van de combinatie van de volgende dag.
Meestal is de opbrengst vrij traditioneel. Sleutels. Autosleutels. Aanstekers (waarvan 2 gejat). Een halve Fisherman’s Friend. Een stripje Ibuprofen voor het geval dat. Bonnetjes (waarbij je elke keer schuldig denkt: “k*t, de boekhouding!”). Een verdwaald treinkaartje (dat weer bij de bonnetjes hoort). Paspoort. Muntgeld. Een briefje van 5 en één van 10 (op een goede dag een twintigje). iPhones. Een volledig in de knoop geraakt headsetje voor de iPhone.
Nog één, die aan één kant stuk is en die je herkent omdat-ie nog iets meer in de knoop zit. Een bierviltje, half, met een aantekening voor een goed idee. Een dop van een viltstift. Je bril. Je zonnebril. Die brief van die instantie, A4 gevouwen naar A6, die je nog steeds moet beantwoorden en waarvan de tekst nauwelijks leesbaar meer is omdat-ie al 7 weken in tig broek-, vest- of jaszakken overgeheveld is.
Twee visitekaartjes waarvan je bij God niet meer weet van wie ook weer (en denkt: “kaartjes, wie doet daar tegenwoordig nog aan?”). En meestentijds ook zo’n doorzichtig papiertje van een Napoleon, waarvan je niet meer weet of je nou drop, salmiak of gewoon de citroen had. Niet zo spannend allemaal, je graait het met je ogen dicht eruit en kijkt er niet eens naar.
De laatste – pak ‘m beet – 4 weken echter, heb je zo een paar keer per week een heel andere vorm in die zakken te pakken. Eén waar je nog een beetje aan moet wennen. Een beetje een rare vorm, waarbij je nog steeds als je hand zich erom heen sluit denkt: “Huh?”.
Een soort ongeïdentificeerd niet-vliegend object. Zacht. En telkens als je hem er dan uittrekt, en lichtjes op diezelfde hand weegt, dan smelt je weer. Zelfs als * …kuch… * druk en belangrijk man. Een wee gevoel in je maagstreek, je linkerooglid dat even trilt, je gezicht dat in tweeën splijt door een glimlach van achterkant oor tot achterkant oor.
En dan denk je: “Fuck. Al dat drukke en belangrijke gedoe. Na mij gaat alles gewoon door. Alsof er niets aan de hand is. Al miljoenen jaren”.
En zo is het goed.