Al mijn hele leven zoek ik ernaar: de juiste vorm.

Van en vóór mezelf.

En 34 jaar lang verdwaalde ik, in de reclamewereld. Tegen wil en dank. Tegen mijn zin ook – vaak.

En maar zeuren.

En maar niks doen.

En maar doorgaan.

Nee, ik speel geen piano (lang verhaal – zit ook weer een boek in) en geen viool – hoewel ik vermoedelijk best een goeie zigeuner was geweest. Iets met een aard. En een beestje.

En iets met vurig, en zo. En levendig. En intens.

Ik speel ook geen mondharmonica, geen trombone (desnoods). De bas laat me koud, drummen laat ik aan Phil Collins over en de harp heeft mee nooit kunnen beroeren als instrument – laat staan een triangel.

Ritmegevoel is me vreemd, to put it mildly. Dansen? Hou op, schei uit. Stiekem, misschien.

Toon kan ik niet houden – het was altijd al wat aangeslagen. Wat vals. Wat geknepen, waarschijnlijk uit angst om gezien te worden. Wat dramatisch en wat overdreven. En op z’n minst: licht verheven. Zo is-ie, hé? Intens. Veel. Ratelen, uitkotsen, monologen aan elkaar rijgend alsof het niks is, helemaal losgaan en zich verliezen in draken van langdurige beweringen – vooral als iemand niks terugzegt.

Maar hé: this is me. Daar moet je het mee doen. En veel erger nog: ik ook.

En dan ben je jezelf opeens opnieuw aan het uitvinden. Misschien ook wel tegen wil en dank – althans: in elk geval tegen de vorm ervan, tegen de manier waarop, tegen de enorme muur waarvan je onbewust al lang wist dat je er keihard op aan het afrennen was.

Ik had mezelf een zachtere landing gegund. En vooral mijn nabije omgeving, vooral mijn dierbare(n) ook.

Maar ja: shit happen’s. Soms heb je het niet in de hand – door wat voor omstandigheden, die je normaal gesproken nooit de schuld geeft, dan ook. En dan moet je verder. Met scherven, met brokstukken, met fracties van mensenlevens, met delen van ledematen, met kapot celweefsel – langzaam herstellend, zich weer hergroeperend rondom een ziel (of twee) die ook weer opkrabbelt, tegen de keer en beter weten in, de rook en het puingruis van zich afschuddend bij de zoveelste oprichting – de zoveelste herrijzing uit de as. Het wordt bijna een running gag, dat verhaal van die fucking Phoenix.

En nee, een leven als muzikant is niet voor me weggelegd. Laat staan een leven als podiumkunstenaar sowieso. Teveel spotlights, teveel gestotter, te veel onzekerheid ondanks die grote bek – te weinig humor die de hele wereld begrijpt. Een nar voor een te kleine niche, dat zou het worden. Geen droog brood in te verdienen, joh. Dan blijf je bezig met marketingfunnels perfectioneren en e-courses ontwikkelen voor een veel te kleine doelgroep die ook geen nagel heeft om waar dan ook aan te krabben.

Maar: liedjesschrijver dan? Tekstdichter?

Nog beter dan copywriter. Dan romancier. Of journalist.

Ik liet het even de revue passeren. Letterlijk. Die revue.

Maar: nee. Als ik dit dan zie. Ik geef direct op. De pijp aan Maarten.

Echt.

Als je schrijft, moet je het ook kunnen en willen voordragen. Met dat onmiskenbare gevoel voor drama, voor timing, voor oogopslag, voor Heilig Vuur en voor kapotgaan van binnen, terwijl er misschien wel niks aan de hand is. Dat moet je kunnen. Avond aan avond. Met volle overgave alsof je leven en dat van je publiek er van afhangt. Want: dat doet het.

Dat is een talent.

Dat is een gave.

Dat is een door God gezonden geschenk aan de rest van de wereld. Wat je door diezelfde wereld moet laten uitpakken – ook avond aan avond. En ja, ook als je met je verkeerde been uit bed gestapt bent.

In mijn reis van de afgelopen weken, misschien wel maanden eigenlijk, leerde ik dat met je verkeerde been uit bed stappen, ook weleens per ongeluk kan zijn. Dat sommige mensen dat helemaal niet willen, en er totaal niet op zitten te wachten. Maar dan ook: totaal niet. Dat dat soms, zomaar, door extreme vermoeidheid en een nare ervaring, kan opdoemen – hoe leuk en vreugdevol je afgelopen dagen ook waren.

Dat dat soms, plots, van het ene op het andere moment kan gebeuren. Dat je dan ‘uit verbinding schiet’ – terwijl je dat misschien wel helemaal niet wilt. Dat dat een vorm van lijden is die je niemand gunt, jezelf om te beginnen niet, maar ook je omgeving niet – en dan ben je niet eens meer in staat om dat met diezelfde omgeving te delen.

De horreur. De tristesse, letterlijker kan ik het niet beschrijven.

Ik heb het soms zwaar, maar: ik kan uiteindelijk altijd weer ergens de reden vinden, de veerkracht, de geestkracht, de ‘brille’, de kracht om na een paar weken weer op te staan. Tot de zoveelste knal, natuurlijk – maar daar gaat nu aan gewerkt worden. Belief me.

Zowaar ik ‘de Herbs’ genoemd wordt.

Ik leerde dat – als dat gebeurt – ik het mezelf niet aan moet trekken. Dat er geen oorzakelijk verband is. Best moeilijk, voor iemand die zich vanaf zijn 4de aanleerde dat alles, zelfs de ziekte van zijn moeder, zijn eigen schuld was.

Maar: ik maak stapjes. Stap. Voor. Stap. Ik geef niet op, ik ren niet weg – ondanks dat dat mijn eerste instinctieve reactie is. Altijd al – vanaf mijn 4e. Maar: soms moet je een keer – Godverdomme – volwassen worden.

Dus.

Ik blijf rustig. Ik beweeg mee. Tegen de keer in, en met verdomd veel moeite. Want ja: zo is ze, hé? Nu eenmaal.

En ze is het waard. Geloof me.

Ik kan alleen maar accepteren. Hopelijk soms een ander perspectief laten zien. Een grap maken. Een grol. Mijn stem laten horen. Heel stoer doen dat ik nergens last van heb, en er lekker doorheen fiets. Mailen over morgen, of de dag erna, of de komende weken.

For wat it’s worth.

En ik kan alleen maar dit soort prachtige video’s doorsturen. Met hashtags. Als: #jebentnietalleen en #ikdenkaanje.

Doorsturen, want zelf kan ik het niet bedenken.

Niet maken. Niet zingen. Niet spelen. Niet schrijven – hoewel ik aan dat laatste Godzijdank nog weleens twijfel. Er is nog hoop, dus. En daar gaat het om – uiteindelijk.

Die hoop, die is er voor iedereen. En dat brengen die mannen van Kommilfoo prachtig in beeld. Het snijdt door je ziel, het breek én lijmt je hart – tegelijk.

Daarom, met alle respect, nog even de tekst. En de bijbehorende performance.

Jullie weten het, hé? Jullie zijn niet alleen. We worden allemaal ergens, al is het in een fractie, genoemd in deze geniale en pijnstelpende tekst.

Ik wou dat ik hem had kunnen schrijven.

Voor haar.

#jebentnietalleen en #ikdenkaanje.

—-

“Aan de man die ’s ochtends opstaat
bij wie het leven als een natte
dweil keihard in zijn gezicht slaat
− die met de moed der wanhoop
zijn koffie drinkt, zijn krant leest,
zijn dikke hond uitlaat − aan de
vrouw op de fiets met het kind,
manmoedig vechtend tegen de
regen en de stugge wind, die
zich afvraagt wanneer dat lang
verwachte droomleven nu eindelijk
begint − aan de buschauffeur

aan de bakker op de hoek en zijn
Thaise vrouw − die zo mooi lacht
en honderduit praat, − maar
waarvan je met de beste wil van de
wereld geen woord verstaat − aan
de mannen achter de vuilniskar −
aan de jongens op de tram − aan de
kerel op het dak, met z’n thermos
en z’n boterham

aan die man, die moedige man,
die man die weigerde te haten, ook
al werd hem het grootste onrecht
van de wereld aangedaan − aan
die dichter die moest zwijgen, die
moest kruipen, maar die in zijn
eigen hoofd steevast pal rechtop
bleef staan − aan elke godvergeten
zuiper in elke godvergeten kroeg,
die meebrult met het refrein −
aan de minister en zijn nachtrust,
aan de boer met kiespijn − aan de
mensen in de zaal, stuk voor stuk,
allemaal

kom hier, kom hier dat ik u aan
mijn borst druk − kom aan mijn
hart, dat ik mijn hand haal door uw
haar − dat ik u kan vragen of ge
iets wilt drinken, koffie misschien,
eventueel een glas wijn − en dat gij
dan kunt zeggen dat ge liever alleen
wil zijn, ook goed − maar misschien
hebt ge zin om te praten − om te
vertellen wat er op uw hart ligt, op
uw schouders drukt, elke twijfel,
elke gemiste kans, elke niet gestelde
vraag − wat ge in de loop der jaren
allemaal hebt beloofd en geloofd en
waar ge nu misschien spijt van hebt
elke overwinning, elke nederlaag −
kom hier, dat ik u draag − kom hier,
dat ik u draag

aan het magere meisje, aan de
jongen op de brug − aan de
oude vrouw met haar tas en
haar kaarsrechte rug − aan de
buurvrouw en haar onvermogen
om simpelweg content te zijn − aan
het pasgeboren kind dat alles al
weet − aan Marcel die er nooit echt
bij hoorde, gewoon omdat hij veel
te veel zijn best deed − aan Marie,
aan Lisa, aan André, aan jou

kom hier, kom hier dat ik u aan
mijn borst druk − kom aan mijn
hart, dat ik mijn hand haal door uw
haar − dat ik u kan vragen of ge
iets wilt drinken, koffie misschien,
eventueel een glas wijn − en dat gij
dan kunt zeggen dat ge liever alleen
wil zijn, ook goed − of dat gij aan
mij vraagt of ik iets wil drinken −
want misschien heb ik wel zin om
te praten − om te vertellen wat er
op mijn hart ligt, op mijn schouders
drukt, elke twijfel, elke gemiste
kans, elke niet gestelde vraag − wat
ik in de loop der jaren allemaal
hebt beloofd en geloofd en waar
ik nu zo’n spijt van heb − elke
overwinning, elke nederlaag − kom
hier, dat ik u draag − kom hier, dat
ik u draag”

Delen is het nieuwe vermenigvuldigen

 

Al mijn hele leven zoek ik ernaar: de juiste vorm.

Van en vóór mezelf.

En 34 jaar lang verdwaalde ik, in de reclamewereld. Tegen wil en dank. Tegen mijn zin ook – vaak.

En maar zeuren.

En maar niks doen.

En maar doorgaan.

Nee, ik speel geen piano (lang verhaal – zit ook weer een boek in) en geen viool – hoewel ik vermoedelijk best een goeie zigeuner was geweest. Iets met een aard. En een beestje.

En iets met vurig, en zo. En levendig. En intens.

Ik speel ook geen mondharmonica, geen trombone (desnoods). De bas laat me koud, drummen laat ik aan Phil Collins over en de harp heeft mee nooit kunnen beroeren als instrument – laat staan een triangel.

Ritmegevoel is me vreemd, to put it mildly. Dansen? Hou op, schei uit. Stiekem, misschien.

Toon kan ik niet houden – het was altijd al wat aangeslagen. Wat vals. Wat geknepen, waarschijnlijk uit angst om gezien te worden. Wat dramatisch en wat overdreven. En op z’n minst: licht verheven. Zo is-ie, hé? Intens. Veel. Ratelen, uitkotsen, monologen aan elkaar rijgend alsof het niks is, helemaal losgaan en zich verliezen in draken van langdurige beweringen – vooral als iemand niks terugzegt.

Maar hé: this is me. Daar moet je het mee doen. En veel erger nog: ik ook.

En dan ben je jezelf opeens opnieuw aan het uitvinden. Misschien ook wel tegen wil en dank – althans: in elk geval tegen de vorm ervan, tegen de manier waarop, tegen de enorme muur waarvan je onbewust al lang wist dat je er keihard op aan het afrennen was.

Ik had mezelf een zachtere landing gegund. En vooral mijn nabije omgeving, vooral mijn dierbare(n) ook.

Maar ja: shit happen’s. Soms heb je het niet in de hand – door wat voor omstandigheden, die je normaal gesproken nooit de schuld geeft, dan ook. En dan moet je verder. Met scherven, met brokstukken, met fracties van mensenlevens, met delen van ledematen, met kapot celweefsel – langzaam herstellend, zich weer hergroeperend rondom een ziel (of twee) die ook weer opkrabbelt, tegen de keer en beter weten in, de rook en het puingruis van zich afschuddend bij de zoveelste oprichting – de zoveelste herrijzing uit de as. Het wordt bijna een running gag, dat verhaal van die fucking Phoenix.

En nee, een leven als muzikant is niet voor me weggelegd. Laat staan een leven als podiumkunstenaar sowieso. Teveel spotlights, teveel gestotter, te veel onzekerheid ondanks die grote bek – te weinig humor die de hele wereld begrijpt. Een nar voor een te kleine niche, dat zou het worden. Geen droog brood in te verdienen, joh. Dan blijf je bezig met marketingfunnels perfectioneren en e-courses ontwikkelen voor een veel te kleine doelgroep die ook geen nagel heeft om waar dan ook aan te krabben.

Maar: liedjesschrijver dan? Tekstdichter?

Nog beter dan copywriter. Dan romancier. Of journalist.

Ik liet het even de revue passeren. Letterlijk. Die revue.

Maar: nee. Als ik dit dan zie. Ik geef direct op. De pijp aan Maarten.

Echt.

Als je schrijft, moet je het ook kunnen en willen voordragen. Met dat onmiskenbare gevoel voor drama, voor timing, voor oogopslag, voor Heilig Vuur en voor kapotgaan van binnen, terwijl er misschien wel niks aan de hand is. Dat moet je kunnen. Avond aan avond. Met volle overgave alsof je leven en dat van je publiek er van afhangt. Want: dat doet het.

Dat is een talent.

Dat is een gave.

Dat is een door God gezonden geschenk aan de rest van de wereld. Wat je door diezelfde wereld moet laten uitpakken – ook avond aan avond. En ja, ook als je met je verkeerde been uit bed gestapt bent.

In mijn reis van de afgelopen weken, misschien wel maanden eigenlijk, leerde ik dat met je verkeerde been uit bed stappen, ook weleens per ongeluk kan zijn. Dat sommige mensen dat helemaal niet willen, en er totaal niet op zitten te wachten. Maar dan ook: totaal niet. Dat dat soms, zomaar, door extreme vermoeidheid en een nare ervaring, kan opdoemen – hoe leuk en vreugdevol je afgelopen dagen ook waren.

Dat dat soms, plots, van het ene op het andere moment kan gebeuren. Dat je dan ‘uit verbinding schiet’ – terwijl je dat misschien wel helemaal niet wilt. Dat dat een vorm van lijden is die je niemand gunt, jezelf om te beginnen niet, maar ook je omgeving niet – en dan ben je niet eens meer in staat om dat met diezelfde omgeving te delen.

De horreur. De tristesse, letterlijker kan ik het niet beschrijven.

Ik heb het soms zwaar, maar: ik kan uiteindelijk altijd weer ergens de reden vinden, de veerkracht, de geestkracht, de ‘brille’, de kracht om na een paar weken weer op te staan. Tot de zoveelste knal, natuurlijk – maar daar gaat nu aan gewerkt worden. Belief me.

Zowaar ik ‘de Herbs’ genoemd wordt.

Ik leerde dat – als dat gebeurt – ik het mezelf niet aan moet trekken. Dat er geen oorzakelijk verband is. Best moeilijk, voor iemand die zich vanaf zijn 4de aanleerde dat alles, zelfs de ziekte van zijn moeder, zijn eigen schuld was.

Maar: ik maak stapjes. Stap. Voor. Stap. Ik geef niet op, ik ren niet weg – ondanks dat dat mijn eerste instinctieve reactie is. Altijd al – vanaf mijn 4e. Maar: soms moet je een keer – Godverdomme – volwassen worden.

Dus.

Ik blijf rustig. Ik beweeg mee. Tegen de keer in, en met verdomd veel moeite. Want ja: zo is ze, hé? Nu eenmaal.

En ze is het waard. Geloof me.

Ik kan alleen maar accepteren. Hopelijk soms een ander perspectief laten zien. Een grap maken. Een grol. Mijn stem laten horen. Heel stoer doen dat ik nergens last van heb, en er lekker doorheen fiets. Mailen over morgen, of de dag erna, of de komende weken.

For wat it’s worth.

En ik kan alleen maar dit soort prachtige video’s doorsturen. Met hashtags. Als: #jebentnietalleen en #ikdenkaanje.

Doorsturen, want zelf kan ik het niet bedenken.

Niet maken. Niet zingen. Niet spelen. Niet schrijven – hoewel ik aan dat laatste Godzijdank nog weleens twijfel. Er is nog hoop, dus. En daar gaat het om – uiteindelijk.

Die hoop, die is er voor iedereen. En dat brengen die mannen van Kommilfoo prachtig in beeld. Het snijdt door je ziel, het breek én lijmt je hart – tegelijk.

Daarom, met alle respect, nog even de tekst. En de bijbehorende performance.

Jullie weten het, hé? Jullie zijn niet alleen. We worden allemaal ergens, al is het in een fractie, genoemd in deze geniale en pijnstelpende tekst.

Ik wou dat ik hem had kunnen schrijven.

Voor haar.

#jebentnietalleen en #ikdenkaanje.

—-

“Aan de man die ’s ochtends opstaat
bij wie het leven als een natte
dweil keihard in zijn gezicht slaat
− die met de moed der wanhoop
zijn koffie drinkt, zijn krant leest,
zijn dikke hond uitlaat − aan de
vrouw op de fiets met het kind,
manmoedig vechtend tegen de
regen en de stugge wind, die
zich afvraagt wanneer dat lang
verwachte droomleven nu eindelijk
begint − aan de buschauffeur

aan de bakker op de hoek en zijn
Thaise vrouw − die zo mooi lacht
en honderduit praat, − maar
waarvan je met de beste wil van de
wereld geen woord verstaat − aan
de mannen achter de vuilniskar −
aan de jongens op de tram − aan de
kerel op het dak, met z’n thermos
en z’n boterham

aan die man, die moedige man,
die man die weigerde te haten, ook
al werd hem het grootste onrecht
van de wereld aangedaan − aan
die dichter die moest zwijgen, die
moest kruipen, maar die in zijn
eigen hoofd steevast pal rechtop
bleef staan − aan elke godvergeten
zuiper in elke godvergeten kroeg,
die meebrult met het refrein −
aan de minister en zijn nachtrust,
aan de boer met kiespijn − aan de
mensen in de zaal, stuk voor stuk,
allemaal

kom hier, kom hier dat ik u aan
mijn borst druk − kom aan mijn
hart, dat ik mijn hand haal door uw
haar − dat ik u kan vragen of ge
iets wilt drinken, koffie misschien,
eventueel een glas wijn − en dat gij
dan kunt zeggen dat ge liever alleen
wil zijn, ook goed − maar misschien
hebt ge zin om te praten − om te
vertellen wat er op uw hart ligt, op
uw schouders drukt, elke twijfel,
elke gemiste kans, elke niet gestelde
vraag − wat ge in de loop der jaren
allemaal hebt beloofd en geloofd en
waar ge nu misschien spijt van hebt
elke overwinning, elke nederlaag −
kom hier, dat ik u draag − kom hier,
dat ik u draag

aan het magere meisje, aan de
jongen op de brug − aan de
oude vrouw met haar tas en
haar kaarsrechte rug − aan de
buurvrouw en haar onvermogen
om simpelweg content te zijn − aan
het pasgeboren kind dat alles al
weet − aan Marcel die er nooit echt
bij hoorde, gewoon omdat hij veel
te veel zijn best deed − aan Marie,
aan Lisa, aan André, aan jou

kom hier, kom hier dat ik u aan
mijn borst druk − kom aan mijn
hart, dat ik mijn hand haal door uw
haar − dat ik u kan vragen of ge
iets wilt drinken, koffie misschien,
eventueel een glas wijn − en dat gij
dan kunt zeggen dat ge liever alleen
wil zijn, ook goed − of dat gij aan
mij vraagt of ik iets wil drinken −
want misschien heb ik wel zin om
te praten − om te vertellen wat er
op mijn hart ligt, op mijn schouders
drukt, elke twijfel, elke gemiste
kans, elke niet gestelde vraag − wat
ik in de loop der jaren allemaal
hebt beloofd en geloofd en waar
ik nu zo’n spijt van heb − elke
overwinning, elke nederlaag − kom
hier, dat ik u draag − kom hier, dat
ik u draag”

Delen is het nieuwe vermenigvuldigen