Daar zit je dan.

Met je goeie gedrag.

Een beetje in de anonimiteit. Denk je. Ergens op Blijburg Aan Zee. Met goede vriend, kompaan en makker in het kwaad Jeroen Boschma.

Te werken aan een campagne. Een presentatie. Voor een klant. Belangrijk dus. Dat doe je niet zo maar, op zaterdag.

Je bent je van geen kwaad bewust. Doet ook maar wat. Geeft je bek een duw, soms. Op dat ‘interwebs’.

Je houdt niet van lullen, zeg je.

Althans: niet van gelul. Maar je hebt er soms plezier in die 26 letters van het alfabet in precies de juiste – dus een onverwachte – volgorde te zetten.

Soms boos. Soms geamuseerd. Soms geraakt. Soms bezorgd. Soms afgeleid. Soms in een gekke bui. Soms prikkelend. Vaak verbaasd. En soms aanhakend bij iets dat nog gaat komen.

Tuurlijk. Je weet heus wel dat er ‘iets’ gebeurt. Zo nu en dan. Als je in je mojo zit.

Maar dan.

De berichtjes op sms, Whatsapp, Messenger, in je mailbox als je een dag of drie, vier niet online bent, niks post – die liegen er niet om.

Mensen vragen je of je dood bent (weinig kans op een antwoord).

Of het wel gaat. Of je er doorheen zit.

Of je weer in een depressie zit, in plaats van een manie (die ontvriend ik).

Of ze zich zorgen moeten maken.

Heel lief hoor. Maar ook: … Best vermoeiend.

Zoals ik al zei: ik doe ook maar wat. Op een moment dat het mij gepast lijkt, of als ik er zin in heb. Of écht denk iets te melden te hebben.

Die berichtjes als je niks post, dat is tot daaraan toe. Je kunt je er in vinden. Liefdevol en vriendelijk leg je alles uit, in een 1-op-1 antwoord.

Nee, soms gaat het niet, heb je geen zin.

Soms denk je: f*ck allemaal. Wat maakt het uit? Waar ik rij, wat ik zie, wat ik voel, wat ik bedenk, waar ik mee bezig ben, wat ik vind?

En soms niet.

Maar – terug naar vanmiddag. Dan zie je iemand al een paar keer kijken. De aandacht trekken met een blik. Doodeng. Ik ben niet van aandacht. En niet van blikken.

En dan staat ze voor je tafel. Buigt voorover. En zegt:

“Jij bent tóch Herbert van Hoogdalem?”

Dat ‘tóch’ ook.

Er valt zo weinig tegen in te brengen. Niks te ontkennen.

Maar: wat dan?

De opties schieten door je hoofd.

Allemaal vanuit de verdediging. Vanuit je klein voelen. Vanuit het niet begrijpen.

Vanuit heus wel weten dat er een stuk of twee, drie niet onaardige en dus deels autobiografische romans half in bureaulaatjes liggen. Zoals het een goed copywriter betaamt.

Vanuit heus wel weten dat er een stuk of twee, drie geniale schrijfconcepten in je laptop staan. Waarvan menig uitgever zou willen dat-ie ze getekend had – al was het maar omdat-ie dan geen euro in de marketing zou hoeven stoppen.

Vanuit heus wel weten dat Kluun dan zijn hart uit zou moeten eten. En dat Frederique Beigbedier voor altijd een schim zal zijn van wat-ie ooit presteerde.

Vanuit heus wel weten dat je zo eens in de 3 weken een stuk of 7 vrienden tot tranen toe raakt. Omdat ze vanuit hun nabijheid weten waar je het eigenlijk écht over hebt.

Laten het er 8 zijn. Desnoods 9.

Maar dat was het dan.

“Jij bent ‘tóch…?”.

Fuck. Daar ga je.

Ze krijgt nog geld van je.

Het is een vriendin van een ex. Waarvan je – bij wijze van uitzondering – eens geen mooi afscheid van nam.

Ze is zwanger van je. Of logischer: haar dochter.

Ze kent ‘die-en-die’, en daar had je ‘toen-en-toen-‘ ‘dat-en-dat’ mee.

Ze werkte ooit nog bij ‘die-en-die’, waar jij toen ook ooit zat, en je niks meer van kan herinneren. Omdat de pijn te veel pijn deed.

En je je verdoofde voor de wereld om je heen, die niks doorhad – alleen maar zag hoe ‘tof’ het was.

Die Mercedes SLK dubbel op de stoep om half elf in plaats van half negen. Dat naar binnen rennen, en een ‘ideetje’ roepen, waardoor het hele bureau weer 3 weken aan het werk kon. En jouw eclatante salaris met gemak kon ophoesten – plus dat van 40 anderen.

Dat salaris waarvan je niet meer weet waar het destijds in Godsnaam is gebleven.

Maar nee. Niets van dat al.

Een liefelijk: “Je Facebook posts komen zo nu en dan voorbij, in mijn timeline. En ik wilde je zeggen: ik reageer misschien niet – maar ze inspireren me énorm. Gisteren had je er één, zo mooi. En vanochtend, over je dochter! Ga vooral zo door, ik weet zeker dat er meerderen zijn zoals ik die er iets aan hebben, maar er nooit iets over zeggen…!”

Zo lief.

Dus dan weet je niet waar je moet kijken.

Want het is lief.

Je murmelt wat. Kijkt schuldbewust. Glimlacht. Verlegen. Ondanks die baard, dat woeste uiterlijk, die brede schouders die al zoveel droegen en die buik die iets te fors is voor je leeftijd. Maar die gemaskeerd wordt door het openhangende overhemd, met daarachter het weelderige borsthaar waarop een rozenkrans prijkt – zoals te doen gebruikelijk met het eraf gerukte kruis.

Een martelwerktuig dragen gaat je net iets te ver. Maar: je moet er wel goed uitzien. Altijd.

En: je weet nog net de neiging te onderdrukken om een stift te pakken – ze liggen er toch – om die handtekening te zetten. Op de linkerbil.

Van haar dochter.

Je gaat gewoon door. Met presentaties maken. Concepten bakken.

Eenmaal thuis, bedenk je je wat te gaan doen. Niks TV. Niks boek. Niks Netflix. Niks kroeg. Niks presentatie, verder. Genoeg gewerkt.

Nee, je logt in op je WordPress Admin, die Jeroen Riemens je stuurde. En waar je al weken bezig bent om die blog die al je al 10 jaar bleek te hebben, en waar 634 artikelen op stonden, te redigeren. Klaar te maken voor (her)publicatie.

Van die 634 naar die 200 die er nog mee door kunnen.

Al je Facebook posts van de afgelopen 7 jaar, die langer waren dan 20 regels, maar desondanks toch meer dan 50 likes hadden, te verzamelen. En er ook op te zetten.

Je loopt door je eigen verleden, je eigen diepe dalen. Je momenten van diepzalig, krankzinnig, onmetelijk, onnavolgbaar geluk (van die eersten waren er veel meer, ja).

Je zet het op een rijtje.

Zoals je brein elke dag, elk uur, elke seconde, elke flits probeert bij te houden.

Vergeefs.

Je beseft ten volle wat je eigenlijk zou moeten doen. Maar gewoon – Godverdomme – niet durft.

Je voelt je eigenlijk enorm opgetild. Met zo’n compliment.

En hoopt dat die 326 artikelen straks, op www.herbertfilosofeert.nl, nog meer mensen gaan raken.

Ook als ze het niet ‘in your face’ komen melden.

En je ziet – opeens – dat je er nog één bij hebt.

327. Dus.

Still counting.

En. Maar. Niet. Durven.

Wat is dat toch? Dat laatste zetje? Dat je zelf iedereen de hele tijd geeft?

Delen is het nieuwe vermenigvuldigen

 

Daar zit je dan.

Met je goeie gedrag.

Een beetje in de anonimiteit. Denk je. Ergens op Blijburg Aan Zee. Met goede vriend, kompaan en makker in het kwaad Jeroen Boschma.

Te werken aan een campagne. Een presentatie. Voor een klant. Belangrijk dus. Dat doe je niet zo maar, op zaterdag.

Je bent je van geen kwaad bewust. Doet ook maar wat. Geeft je bek een duw, soms. Op dat ‘interwebs’.

Je houdt niet van lullen, zeg je.

Althans: niet van gelul. Maar je hebt er soms plezier in die 26 letters van het alfabet in precies de juiste – dus een onverwachte – volgorde te zetten.

Soms boos. Soms geamuseerd. Soms geraakt. Soms bezorgd. Soms afgeleid. Soms in een gekke bui. Soms prikkelend. Vaak verbaasd. En soms aanhakend bij iets dat nog gaat komen.

Tuurlijk. Je weet heus wel dat er ‘iets’ gebeurt. Zo nu en dan. Als je in je mojo zit.

Maar dan.

De berichtjes op sms, Whatsapp, Messenger, in je mailbox als je een dag of drie, vier niet online bent, niks post – die liegen er niet om.

Mensen vragen je of je dood bent (weinig kans op een antwoord).

Of het wel gaat. Of je er doorheen zit.

Of je weer in een depressie zit, in plaats van een manie (die ontvriend ik).

Of ze zich zorgen moeten maken.

Heel lief hoor. Maar ook: … Best vermoeiend.

Zoals ik al zei: ik doe ook maar wat. Op een moment dat het mij gepast lijkt, of als ik er zin in heb. Of écht denk iets te melden te hebben.

Die berichtjes als je niks post, dat is tot daaraan toe. Je kunt je er in vinden. Liefdevol en vriendelijk leg je alles uit, in een 1-op-1 antwoord.

Nee, soms gaat het niet, heb je geen zin.

Soms denk je: f*ck allemaal. Wat maakt het uit? Waar ik rij, wat ik zie, wat ik voel, wat ik bedenk, waar ik mee bezig ben, wat ik vind?

En soms niet.

Maar – terug naar vanmiddag. Dan zie je iemand al een paar keer kijken. De aandacht trekken met een blik. Doodeng. Ik ben niet van aandacht. En niet van blikken.

En dan staat ze voor je tafel. Buigt voorover. En zegt:

“Jij bent tóch Herbert van Hoogdalem?”

Dat ‘tóch’ ook.

Er valt zo weinig tegen in te brengen. Niks te ontkennen.

Maar: wat dan?

De opties schieten door je hoofd.

Allemaal vanuit de verdediging. Vanuit je klein voelen. Vanuit het niet begrijpen.

Vanuit heus wel weten dat er een stuk of twee, drie niet onaardige en dus deels autobiografische romans half in bureaulaatjes liggen. Zoals het een goed copywriter betaamt.

Vanuit heus wel weten dat er een stuk of twee, drie geniale schrijfconcepten in je laptop staan. Waarvan menig uitgever zou willen dat-ie ze getekend had – al was het maar omdat-ie dan geen euro in de marketing zou hoeven stoppen.

Vanuit heus wel weten dat Kluun dan zijn hart uit zou moeten eten. En dat Frederique Beigbedier voor altijd een schim zal zijn van wat-ie ooit presteerde.

Vanuit heus wel weten dat je zo eens in de 3 weken een stuk of 7 vrienden tot tranen toe raakt. Omdat ze vanuit hun nabijheid weten waar je het eigenlijk écht over hebt.

Laten het er 8 zijn. Desnoods 9.

Maar dat was het dan.

“Jij bent ‘tóch…?”.

Fuck. Daar ga je.

Ze krijgt nog geld van je.

Het is een vriendin van een ex. Waarvan je – bij wijze van uitzondering – eens geen mooi afscheid van nam.

Ze is zwanger van je. Of logischer: haar dochter.

Ze kent ‘die-en-die’, en daar had je ‘toen-en-toen-‘ ‘dat-en-dat’ mee.

Ze werkte ooit nog bij ‘die-en-die’, waar jij toen ook ooit zat, en je niks meer van kan herinneren. Omdat de pijn te veel pijn deed.

En je je verdoofde voor de wereld om je heen, die niks doorhad – alleen maar zag hoe ‘tof’ het was.

Die Mercedes SLK dubbel op de stoep om half elf in plaats van half negen. Dat naar binnen rennen, en een ‘ideetje’ roepen, waardoor het hele bureau weer 3 weken aan het werk kon. En jouw eclatante salaris met gemak kon ophoesten – plus dat van 40 anderen.

Dat salaris waarvan je niet meer weet waar het destijds in Godsnaam is gebleven.

Maar nee. Niets van dat al.

Een liefelijk: “Je Facebook posts komen zo nu en dan voorbij, in mijn timeline. En ik wilde je zeggen: ik reageer misschien niet – maar ze inspireren me énorm. Gisteren had je er één, zo mooi. En vanochtend, over je dochter! Ga vooral zo door, ik weet zeker dat er meerderen zijn zoals ik die er iets aan hebben, maar er nooit iets over zeggen…!”

Zo lief.

Dus dan weet je niet waar je moet kijken.

Want het is lief.

Je murmelt wat. Kijkt schuldbewust. Glimlacht. Verlegen. Ondanks die baard, dat woeste uiterlijk, die brede schouders die al zoveel droegen en die buik die iets te fors is voor je leeftijd. Maar die gemaskeerd wordt door het openhangende overhemd, met daarachter het weelderige borsthaar waarop een rozenkrans prijkt – zoals te doen gebruikelijk met het eraf gerukte kruis.

Een martelwerktuig dragen gaat je net iets te ver. Maar: je moet er wel goed uitzien. Altijd.

En: je weet nog net de neiging te onderdrukken om een stift te pakken – ze liggen er toch – om die handtekening te zetten. Op de linkerbil.

Van haar dochter.

Je gaat gewoon door. Met presentaties maken. Concepten bakken.

Eenmaal thuis, bedenk je je wat te gaan doen. Niks TV. Niks boek. Niks Netflix. Niks kroeg. Niks presentatie, verder. Genoeg gewerkt.

Nee, je logt in op je WordPress Admin, die Jeroen Riemens je stuurde. En waar je al weken bezig bent om die blog die al je al 10 jaar bleek te hebben, en waar 634 artikelen op stonden, te redigeren. Klaar te maken voor (her)publicatie.

Van die 634 naar die 200 die er nog mee door kunnen.

Al je Facebook posts van de afgelopen 7 jaar, die langer waren dan 20 regels, maar desondanks toch meer dan 50 likes hadden, te verzamelen. En er ook op te zetten.

Je loopt door je eigen verleden, je eigen diepe dalen. Je momenten van diepzalig, krankzinnig, onmetelijk, onnavolgbaar geluk (van die eersten waren er veel meer, ja).

Je zet het op een rijtje.

Zoals je brein elke dag, elk uur, elke seconde, elke flits probeert bij te houden.

Vergeefs.

Je beseft ten volle wat je eigenlijk zou moeten doen. Maar gewoon – Godverdomme – niet durft.

Je voelt je eigenlijk enorm opgetild. Met zo’n compliment.

En hoopt dat die 326 artikelen straks, op www.herbertfilosofeert.nl, nog meer mensen gaan raken.

Ook als ze het niet ‘in your face’ komen melden.

En je ziet – opeens – dat je er nog één bij hebt.

327. Dus.

Still counting.

En. Maar. Niet. Durven.

Wat is dat toch? Dat laatste zetje? Dat je zelf iedereen de hele tijd geeft?

Delen is het nieuwe vermenigvuldigen