“The two most important days in your life are the day you are born and the day you find out why.”
– Mark Twain.
De wekelijkse zondagpreek, daar is-ie weer.
Over keuzes, over magie, over wetten waar niet mee te spotten valt en -dit keer- over dat niet-kiezen ook kiezen is.
Moet dat altijd ‘s ochtends? Nee, waarom? Vroeger gingen we ook twee keer per dag naar de kerk, dus kreeg ik er ook twee om mijn oren.
Dat ‘vroeger’, dat was vandaag wel een dingetje. Bleek achteraf. Door stom toeval raakte ik verzeild in Schiedam, de stad waar ik vandaan kom en die ik zo snel als ik kon ontvluchtte. Ik liep daar vandaag met een groot gevoel van droefheid, van melancholie, van leegte.
Uit pure obstinaatheid begon ik de tragiek van de lokale middenstand te fotograferen en daar op Facebook balorig over te doen.
Natuurlijk zat daar een diepere wond onder, die uitgerekend vandaag besloot weer eens flink te gaan bloeden.
Jullie moeten weten: mijn vader was ook zo’n middenstander. Een Schiedamse drogist, die nota bene nog Voorzitter van de Winkeliersvereniging werd ook. Let wel: ik zeg middenstander, geen ondernemer. Dat maakt nogal een wezenlijk verschil, zoals we straks zullen zien.
Was-ie dat uit volle overtuiging? Lag-ie in de wieg al te dromen van een grootse loopbaan waarin hij aspirientjes, dropjes, maandverbandjes en her en der besmuikt een condoom aan zijn klanten mocht verkopen? Welnee. Hij deed dat tegen wil en dank.
Hij moest wat.
De meeste mensen hebben geen uitzonderlijk talent, of komen er in elk geval tijdens hun leven niet achter. Mijn vader had niet één uitzonderlijk talent – hij had er twee. Op z’n 14e werd hij ontdekt als voetballertje op de velden van het Schiedamse PPSC. Logisch. Voetbal was zijn lust en zijn leven, hij werd geboren met een bal aan zijn voet, niet met een dropschep in zijn handen.
‘Pietje van Hoogdalem’ ademde, droomde, leefde de bal, en kreeg daarom een profcontract aangeboden van die ene grote Rotterdamse club. Hoera. Punt was alleen: hij mocht niet van zijn vader, mijn opa. Want: dan moest-ie op zondag voetballen, en dat was de Dag Des Heren. Dag loopbaan, dag Oranje, dag plezier, dag talent. Hij heeft nooit meer een bal aangeraakt en de enige stille getuigen van zijn grootsheid zijn wat vergeelde krantenartikelen die ik heb liggen, in ongetwijfeld met tranen vergoten nachten nog vaak door hem doorgebladerd. En daarom zo beduimeld. De tristesse.
Goed, nu bleek Pietje van Hoogdalem óók nog erg goed orgel en piano te kunnen spelen. Zo goed dat ze hem wel op het conservatorium wilde hebben. Maar ja, jullie voelen hem al komen: daar was geen geld voor, in een gezin met 9 kinderen.
“Ga jij maar een vak leren”, zei opa, en zo ging mijn vader op voor zijn – Godbetert – drogistendiploma. De horreur.
Veel met hem gepraat heb ik niet. Het was een sombere en melancholieke man, die – nu ik het allemaal wat beter snap – duidelijk erg ongelukkig was met zijn leven. En met zijn niet-kiezen. De enige communicatie tussen ons bestond eruit dat hij op zondag tussen de twee kerkbezoeken door alleen maar achter één van zijn 9 harmoniums waarmee onze flat was dichtgebouwd zijn gevoel over de toetsen en de trappers stortte – uren lang speelde hij.
In mineur.
Maar ja: met een hobby kom je er niet. Niet als je er niet je werk van maakt.
Naar het schijnt heeft mijn vader, we leken ergens toch op elkaar denk ik, in een vlaag van perfectionisme en ambitie een aantal winkels opgebouwd die de een na de ander failliet gingen. Precies toen ik ongeveer geboren werd.
Hij is weer opgekrabbeld, dat wel. Met hulp van een oom. Dezelfde oom overigens, die beweerde dat de ziekte van mijn moeder ‘Een straf van God was’. Ik zie mijn ouders nog devoot beamen. Wat moet je anders, met die 10% rente? En die 500 termijnen die nog volgen?
Oi, wacht. Ik dwaal af. Dit is weer een ander verhaal. Komt ook vast nog een keer.
Terug naar het opkrabbelen. Dat lukte maar deels. Want de angst had hem in zijn greep, het falen had hem bij de lurven. Nog een jaar of 30 hield hij het vol, met dat ene winkeltje, maar ondernemen: ho maar. Consolideren. Geen risico nemen. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Een pinpas heeft-ie nooit gehad – banken vertrouwde hij niet meer, de dagen regen zich in een eindeloos en uitzichtloos ritme aan elkaar. Iedere ochtend weer die manden buiten zetten, die vlaggenstokken, dat alarm eraf, die rolluiken omhoog, die kas tellen, die winkeldieven steeds meer zien jatten, de Etossen en de Kruidvaten als paddenstoelen uit de grond zien schieten. Zeven dagen per week op je poten staan, zoals hij het noemde, terwijl die poten over het gras hadden willen dartelen.
Met een bal ertussen.
Bang zijn en risico mijden. Dat is wat er gebeurd als je niet kiest, als je niet gaat zijn wie je diep van binnen bent, als je niet luistert naar de droom die je roept, naar de gave die je meekreeg.
Vandaag twee weken geleden verwelkomde ik de eerste deelnemers aan de 40-urige Niet Werk Week, en besloot ik dat verhaal te vertellen. Die 40-urige Niet Werk Week komt ergens vandaan, per slot van rekening, en die drang om mensen te laten wankelen en weer rechtop te zetten ook.
Ik stond daar dit te vertellen, voor de eerste keer in mijn leven zonder te stotteren. En ik wist: ik heb mijn pad gevonden. Dit is wat ik ben, dit is wat ik moet doen, dit is waar ik voor leef.
Zonder mijn vader, hoe lastig het tussen ons ook bij leven is geweest, was dat nooit gebeurd.
Toen ik vanmiddag wegreed uit Schiedam en de auto richting Hillegersberg stuurde, begreep ik opeens waar mijn melancholie vandaan kwam. Ik kom nooit in Schiedam, en vandaag ging ik nog winkels en middenstanders beschimpen ook. Daar moest iets raars aan de hand zijn.
Ik keek op mijn iPhone naar de datum.
5 oktober 2014. Vandaag is de dag dat hij precies 3 jaar dood is. De enige keuze die hij wél zelf maakte.
Zijn laatste woorden waren: “Ik hoor muziek”. En dat snap ik wel. Het had net zo goed een 50.000 koppig publiek kunnen zijn.
Rust zacht, Pa. Dat er maar een prachtige grasmat mag liggen, daar.
En jullie? Hup! Morgen er weer tegenaan. Keuzes maken. Of niet.
Maar dan doe je het ook.